112
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Juni 1934.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer IJtsma had gehoopt dat de voorbereiding
van het instituut Maatschappelijk Hulpbetoon inmiddels
zoover was gevorderd, dat vervanging in de vacature-
Welling niet meer noodig zou zijn. Hij vraagt inlichtin
gen, hoe ver die zaak is gevorderd.
De heer Westra (wethouder) antwoordt dat omtrent
de voorbereiding van de reorganisatie van het arm
wezen binnen afzienbaren tijd voorstellen kunnen wor
den verwacht, althans nog in den loop van dit jaar. Het
concept ligt op het oogenbik bij spr. op het bureau.
De heer IJtsma zal zich dan bij deze aanbeveling
neerleggen en diensvolgens stemmen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Benoemd wordt J. Hamstra, voornoemd, met 15 stem
men. Op S. Wartena worden 5 stemmen uitgebracht en
op J. P. Mulder 1 stem, terwijl 5 biljetten blanco worden
ingeleverd en 1 biljet van onwaarde is.
Punt 4. Met algemeene stemmen wordt besloten over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en
Wethouders.
Punt 5. De beraadslagingen worden geopend.
De heer Buiel meent, in verband met de kwestie, die
wij hier straks te behandelen zullen krijgen, dat de ge
huwde onderwijzeres moet worden ontslagen met in
gang van den datum van haar huwelijk, dat dus dit
ontslag ook op dien datum zou moeten worden verleend
en niet op 1 September.
De heer Botke (wethouder) zegt dat er wel een wets
ontwerp aanhangig is in dien geest, maar dat wij daar
thans niets mee te maken hebben en waar in onze
gemeente een dergelijke bepaling niet bestaat, kan aan
mej. ten Houten, op 1 September, aan het eind van den
cursus, ontslag worden verleend, ook al gaat zij
misschien in het begin van de vacantie huwen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkom
stig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Punt 6. De beraadslagingen worden geopend.
De heer Terpstra vraagt aan welke vereenigingen
een subsidie van 800.voor ditzelfde doel wordt
verleend. Dit wordt hier maar eenvoudig meegedeeld,
maar daaromtrent is er geen verslag bij.
De heer Botke (wethouder) antwoordt, dat dit be
drag is gegeven aan de reeds jaren bestaande Vereeni-
ging tot het verstrekken van voeding en kleeding aan
behoeftige schoolkinderen en dat elk jaar door die
vereeniging bij hare aanvraag om subsidie een begroo
ting en rekening wordt overgelegd. Voor 1934 is
700.aangevraagd. Die zaak wordt goed beheerd
en is volkomen in orde.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Punt 7 (bijlage no. 76). De beraadslagingen worden
geopend.
De heer Buiel vraagt of er thans een andere werk
wijze wordt gevolgd en de teekeningen niet meer wor
den overgelegd. Nu men verder de circulaire van den
Min. aangaande publiekrechtelijke bepalingen in civiel
rechtelijke overeenkomsten gaat toepassen, behooren er
eigenlijk bij elk plan bebouwingsvoorschriften en wan
neer dat niet gebeurt, op welke wijze kunnen B. en W.
dan zorgen, dat dergelijke voorschriften in acht worden
genomen bij den bouw?
Ten aanzien van punt 4 der voorwaarden vraagt spr..
of dit een publiekrechtelijk voorschrift is en of niet op
een andere wijze in het vaststellen van de rooilijn moet
worden voorzien en wat betreft punt 7 vraagt hij, of
daarin ook nog bepalingen voorkomen, die moeten wor
den gewijzigd.
Verder is het spr. opgevallen dat het schrijven van
B. en W. aan deze heeren, dat bestaat uit een gedrukt
stuk, dat wordt ingevuld, niet geheel overeenkomt met
wat in dit praeadvies staat.
De heer De Boer (wethouder) zegt, dat de heer Buiel
zelf wel eens de opmerking heeft gemaakt, dat wel
standsbepalingen niet meer moeten worden gekoppeld
aan de erfpachtsuitgifte. Dat gebeurt nu vanaf Januari
van dit jaar en daarom worden de teekeningen niet
meer overgelegd.
Waar dit terrein wordt bebouwd in den geest, zoo
als tot nog toe gebeurde, was het niet per se noodig,
dat hiervoor thans bebouwingsvoorschriften werden
vastgesteld, maar bij nieuwe stratenplannen gebeurt
dat wèl.
Het aangeven van de rooiïng voor de bebouwing
gebeurde vroeger door gemeentewerken en nu ook
weer; dat punt komt steeds terug in de erfpachtsvoor-
waarden. Punt 7 is een verwijzing naar de bepalingen,
die oorspronkelijk zijn vastgesteld voor de bouwterrei
nen tusschen Oostersingel en Cambuursterpad en die,
voor zoover mogelijk, ook voor de andere deelen van
de stad van toepassing worden verklaard.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkom
stig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Punt 8 (bijlage no. 78). Met algemeene stemmen
wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van Burgemeester en Wethouders.
Punt 9 (bijlage no. 77).
De Voorzitter deelt mede, dat B. en W. bij nader
inzien het beter vinden in zooverre eenige wijziging,
niet zoozeer in het plan, maar in de teekening aan te
brengen, dat het terrein, dat overblijft voor te bouwen
woonhuizen aan de Fonteinstraat, evenals de verderop
gelegen terreinen, een diepte krijgt van 30 M. in plaats
van 27 M.
Het gevolg daarvan is dat het geheele op de teeke
ning blauw gearceerde perceel 3 M. naar het Zuiden
opschuift, maar practisch heeft dat geen andere wijzi
gingen tengevolge, ook niet in den prijs.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Wiersma vraagt, nu dit voorstel een meer
concreten vorm heeft aangenomen en B. en W. aan de
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Juni 1934.
113
transactie eenige voorwaarden verbinden, of daarnaast
het college ook nog andere voorwaarden denkt te stel
len, niet alleen omtrent Zondagsrust en openbare eer
baarheid, maar ook in het belang van veiligheid en
hygiëne. Daarbij komt ook ter sprake de kwestie van de
z.g. gemengde baden; het is bekend, dat in verschillende
Raadscolleges in ons land deze zaak een onderwerp van
bespreking heeft uitgemaakt en dat de vraag, hoe men
daar tegenover staat, niet precies wordt bepaald door
de politieke scheidingslijn. Spr. stelt er prijs op, eenige
nadere mededeelingen te ontvangen, of men thans of
bij het ingaan van de exploitatie zal overgaan tot het
stellen van die voorwaarden.
De heer Buiel kan zich in hoofdzaak bij hetgeen de
vorige spreker heeft gezegd aansluiten. Acht het col
lege deze oplossing voor een zwembad wel voldoende?
Het zal den Voorz. bekend zijn dat er een veel grooter
plan aanhangig is gemaakt bij het Werkfonds 1934 en
dat men daarvoor vanuit Den Haag in principe reeds
toezegging heeft gekregen.
Daarbij was tevens de bepaling gemaakt, dat ook
schoolkinderen van het bad gebruik konden maken, een
bepaling, die spr. bij dit plan óók niet heeft aangetrof
fen. Spr. vraagt nadere inlichtingen.
De Voorzitter antwoordt den heer Wiersma dat,
waar een particuliere vennootschap, die heeft medege
deeld daar een bad- en zweminrichting te willen bou
wen, dezen grond in koop vraagt, B. en W. nu of later
geen voorwaarden hebben te stellen. Het is een zuiver
particuliere aangelegenheid, waarover B. en W. niets
te zeggen hebben. Alleen zou de Raad nu kunnen zeg
gen: wij verkoopen het terrein alleen onder voorwaarde,
dat dit en dat er komt en dat men dit en dat niet mag
doen, anders krijgt men het niet. Daarbij zou dan echter
de kwestie van het publiek recht ook nog een factor
kunnen zijn.
Van de fantastische plannen, waarover de heer Buiel
spreekt, heeft spr. ook iets gehoord, maar toen hij den
heer, die hem zei dat daarvoor al rijksgeld was toege
zegd, vroeg waar dat in stond, haalde deze een brief te
voorschijn, waar niet in stond dat er rijksgeld voor
beschikbaar werd gesteld, maar alleen, dat men in Den
Haag met belangstelling van de plannen had kennis
genomen. Bovendien werd er in gezegd, dat, nu er van
particuliere zijde geld beschikbaar werd gesteld, het
Rijk er voorloopig niet aan dacht om er een cent in te
steken. Daar behoeven wij ons dus verder niet mee te
bemoeien.
De heer Wiersma meent dat de Voorz. de zaak wel
wat al te simpel heeft voorgesteld. Hij is het er mee eens,
dat de Raad alleen voorwaarden aan den verkoop kan
verbinden, maar het zal het college toch ook niet zijn
ontgaan, dat men ook maatregelen in verband met de
veiligheid en hygiëne om de andere punten nog
maar niet te noemen heeft te nemen. Dit moge dan
een zuiver particuliere onderneming zijn, waar wij niet
mee hebben te maken, maar spr. wil er toch op wijzen,
dat er gemeenten zijn, waar de Raad op voorstel van
B. en W. belangrijke voorwaarden heeft vastgesteld,
waarin al die dingen zijn verwerkt. Dat dit juridisch
onmogelijk zou zijn, wenscht spr. niet aan te nemen,
omdat wij bij het vaststellen van dergelijke voorwaar
den eenvoudig het voorbeeld zouden volgen van meer
dere grootere gemeenten.
Indien hij wist dat het kans van slagen zou hebben
om dergelijke voorwaarden aan deze transactie te ver
binden, zou spr., waar hij hier een verordening heeft
van een bepaalde gemeente met 13 artikelen en het niet
aangaat om die voor deze gemeente zoo maar a bout
portant vast te stellen, en waar de Voorz. heeft te ken
nen gegeven, dat aan het stellen van dergelijke voor
waarden door B. en W. niet wordt gedacht, willen
voorstellen, deze zaak tot de volgende vergadering uit
te stellen.
De heer Buiel merkt op dat, indien er een verbod
komt voor gemengde baden, dit een aanmerkelijke
invloed zal hebben op de exploitatie, omdat het aantal
zwemuren voor de dames en heeren daardoor tot de
helft wordt beperkt. Ook van dat standpunt bezien is
het goed vooraf de zaak te bekijken en na te gaan of wij
inderdaad voorschriften moeten geven. Spr. is het met
den heer Wiersma eens dat deze zaak verband houdt
met het algemeen belang, ook omdat in de voorwaarden
staat, dat de gemeente t.z.t. de inrichting kan overne
men. Daarin ligt ook de erkenning dat een zwembad
iets is in het algemeen belang. Spr. zou willen voorstel
len om na te gaan welke voorwaarden zouden moeten
worden gesteld.
De Voorzitter had zoopas van den heer Wiersma
begrepen, dat B. en W. zoo meteen, op grond, dat dit
perceel van de gemeente is gekocht, voorwaarden zou
den kunnen gaan stellen omtrent de exploitatie, maar
nu begrijpt spr. hem beter; als hij zegt dat de Raad een
verordening kan maken op openbare bad- en zwem
inrichtingen, is dat wat anders. Dat kan echter niet op
grond van het koopcontract, maar dat moet dan op
grond van een der bepalingen der Gemeentewet. Dat
kan de Raad altijd, dus niet alleen nu, maar over eenige
jaren óók nog, doen.
Den heer Buiel antwoordt spr. dat de gemeente die
vereeniging nooit zou kunnen garandeeren, dat een der
gelijke verordening nooit gemaakt zou worden. Dat
blijft eenvoudig afwachten, ook voor hen.
De heer Buiel voorziet moeilijkheden. Als door het
comité de grond wordt gekocht en het zwembad op een
bepaalde manier gemaakt, en de Raad komt dan met
een verordening, waarbij b.v. de gemengde baden wor
den verboden, zal dat een enorm verschil maken op de
exploitatie en zal het comité zeggen: had dat dan direct
I maar gedaan. De gemeente zou dan misschien ten slotte
de zaak moeten overnemen.
De heer Van Kollenu Nu, dan hebben we eindelijk
een gemeentelijke bad- en zweminrichting!
De heer Buiel denkt ook aan de 1200. die de ge
meente uitgeeft voor het vervoer van schoolkinderen
naar de Groote Wielen. Dat geld kon ook anders wor
den besteed; men zou een overeenkomst kunnen maken
heelemaal niet met publiekrechtelijk karakter waar
bij de gemeente de kinderen hier tegen een bepaald
tarief laat zwemmen. Er komt bij dat de tarieven er
lang niet laag zullen zijn, zoodat het zeer de vraag is
of iedereen van deze inrichting kan profiteeren. Al die
dingen dienen dadelijk bij het voorstel zelf onder de
oogen te worden gezien.
De heer Vromen meent, dat het ook in het belang is
van degenen die hier het woord hebben gevoerd voor
zeer bepaalde belangen, dat men de zaak van den ver-
koop van het terrein en het vraagstuk, of het op den
weg van de gemeentelijke overheid ligt om in het belang
van de zedelijkheid, de openbare orde en de veiligheid
bepalingen te maken voor inrichtingen als openbare
bad- en zwemgelegenheden, niet door elkaar haalt. Als
i men nü bepalingen vastlegt in het koopcontract, is de
gemeentelijke overheid in de toekomst gebonden om
daaraan geen bepalingen of beperkingen toe te voegen
en dat zou beteekenen, dat de toevallige constellatie van
j het gemeentebestuur op dit oogenblik moraliter zou be
slissen omtrent datgene, wat de overheid in de toekomst
i zou mogen doen.