Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Juni 1934.
geval de positieve toezegging, dat ook het verplegend
personeel aan het Stads-Ziekenhuis ten volle valt onder
het ambtenarenreglement en dat het niet zal vallen
onder het regiem van iemand, die daar de teugels blijk
baar alleen in handen heeft, maar dat B, en W., natuur
lijk voor zoover de dienst het toelaat, het ambtenaren
reglement zullen handhaven.
De Voorzitter kan op dat laatste antwoorden dat, als
art. 3 van dit reglement geen toepassing vindt, het regle
ment dan ook volkomen van toepassing is op het verple
gend personeel. Het zal dan echter ook worden toege
past in zijn geheele kracht, m.a.w., de verloven, die daar
op het oogenblik worden genoten, zullen dan niet meer
kunnen worden genoten.
De heer Van Kollem: Dat wordt ook niet gevraagd,
als het maar naar recht wordt toegepast.
De Voorzitter: Dan zal het naar alle kanten worden
toegepast.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling.
Art. 1 wordt met algemeene stemmen onveranderd
vastgesteld.
Art. 2.
Mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi concludeert uit
art. 2, sub. la, dat de onderwijzeressen bij het voorbe
reidend 1. o. dus niet vallen onder het ambtenarenregle
ment en dus geen ambtenaressen van de gemeente zijn?
De heer De Boer (wethouder) antwoordt, dat voor
de ambtenaressen bij het gemeentelijk bewaarschool-
onderwijs een aparte verordening is vastgesteld, waarin
haar rechtspositie en belooning is geregeld.
De heer Vromen vraagt wat de bedoeling is van de
bepaling sub lb, die in het vorige ambtenarenreglement
niet voorkomt en die z.i. een vrij uitgebreide bevoegd
heid geeft aan B. en W.
De heer De Boer (wethouder) antwoordt, dat hier
mee worden bedoeld personen, die in lossen dienst zijn,
b.v. veemarktschrobsters en enkele schoonmaaksters.
De heer Vromen begrijpt de bedoeling nu wel en ook,
dat het artikel stamt uit het Werkliedenreglement,
waarin echter stond, dat het gold voor in lossen dienst
zijnde personen, die daardoor werden uitgesloten van de
rechten en verplichtingen van den ambtenaar. Maar
de bepaling heeft nu een zoo geweldig ruime strekking,
dat dit er haast niet meer uit te lezen valt; de eenige
rem voor B. en W. is het G, O., maar er kan ook een
tijd komen alles is mogelijk dat het G. O. die rem
niet meer is. Zooals het hier staat, hebben B. en W. de
bevoegdheid om eenvoudig tot een heele categorie van
personen te zeggen: jullie zijn geen ambtenaren. Kan
het artikel niet anders worden geredigeerd?
De heer De Boer (wethouder) deelt mede dat dit
concept, nadat daarvan door het Gemeentebestuur een
schema was opgemaakt, eerst in eigen kring in de ver
schillende organisaties, daarna met een groot aantal
amendementen in verschillende vergaderingen van een
sub-commissie en ten slotte in de groote commissie voor
G. O. is behandeld. In verschillende instanties is dit
artikel ook vrij nauwkeurig bekeken en heeft men daar
mee zijn instemming betuigd.
In art. 1 wordt weergegeven, wie onder ambtenaren
worden verstaan, terwijl art. 2 bepaalt, wie niet onder
het ambtenarenreglement vallen. Van de personen
onder b., menschen in los dienstverband of die voor een
bepaald werk zijn aangenomen, wordt een aparte staat
aangelegd. Misbruik hiervan door B. en W. valt niet te
vreezen; de organisaties van de betrokken menschen
zijn actief genoeg om het Gemeentebestuur er op te
wijzen, dat iemand vast behoort te worden aangesteld.
Dit artikel heeft bij de organisaties geen enkel bezwaar
ontmoet.
De heer IJtsma acht „de ruime zin" van de bepaling
door den heer Vromen toch wel een klein beetje met
fantasie gezocht, terwijl hij de motiveering dat er een
tijd kan komen dat het G.O. niet meer bestaat, wel bij
zonder zwak heeft gevonden, omdat het in dat geval
juist niet meer mogelijk zou zijn, dat er een zoodanige
lijst wordt aangelegd.
Artt. 220 worden met algemeene stemmen onver
anderd vastgesteld.
Art. 21 wordt onveranderd vastgesteld, waarbij de
heer IJtsma te kennen geeft, dat zijn fractie geacht wil
worden te hebben tegengestemd.
Artt. 2224 worden met algemeene stemmen onver
anderd vastgesteld.
Art. 25.
De heer De Boer (wethouder) zegt in antwoord op
een reeds gemaakte opmerking van den heer Wiersma,
dat B. en W„ naar aanleiding van daaromtrent gemaak
te opmerkingen bij de begrooting, ten aanzien van de
bruggen een regeling hebben getroffen, die geheel in
overeenstemming is met de provinciale regeling, waar
door de brugwachters in den winter den geheelen Zon
dag vrij hebben, omdat de bruggen dan den geheelen
dag gesloten zijn, terwijl deze des zomers op Zondag
slechts gedurende enkele uren worden geopend Reden
tot compensatie voor het gemis van vrije Zon- en
feestdagen bestaat dus thans voor de brugwachters lang
niet in die mate als vroeger; hun dienst is op die dagen
tot een zeer gering aantal uren beperkt. Ook de com
missie heeft, na een zeer enkele opmerking, van die
kwestie afgezien.
Artt. 25 en 26 worden met algemeene stemmen onver
anderd vastgesteld.
Art. 27.
De heer Vromen wijst er op dat pas in andere ver
ordeningen van de gemeente voor personeel aan
Gymnasium, Gem. H.B.S. en Midd. Meisjesschool
op grond van de Rijksregeling is bepaald, dat de verhoo
ging ingaat op den eersten dag van de maand, waarin
de diensttijd is volbracht, terwijl hier in lid 8 is bepaald,
dat die verhooging op den eersten van de volgende
maand ingaat. Ter wille van de uniformiteit acht spr.
het beter deze bepaling in overeenstemming te brengen
met de door hem genoemde. Hij vraagt of er een be
langrijke reden is, waarom dat niet is gebeurd.
De Voorzitter antwoordt dat deze bepaling reeds
bestond en dat zij bovendien veel logischer is dan die
van de Rijksregeling, omdat daarbij b.v. iemand, wiens
dienstjaar den 30en van de maand vol is, met terug
werkende kracht reeds vanaf den len de verhooging
ontvangt. Om iemand precies op den dag af de verhoo
ging te geven, geeft administratieve moeilijkheden,
daarom is de hier voorgestelde bepaling de meest
logische, terwijl, om iemand, wiens diensttijd met in
gang van den len van de maand is volbracht wat
practisch veel voorkomt niet een geheele maand te
dupeeren, is bepaald, dat dan de verhooging op dien
dag ingaat.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Juni 1934.
117
Artt. 2730 worden met algemeene stemmen onver
anderd vastgesteld.
Artt. 3134 worden onveranderd vastgesteld, waar
bij de heer IJtsma verklaart dat zijn fractie geacht wil
worden te hebben tegengestemd.
Artt. 3537 worden met algemeene stemmen onver
anderd vastgesteld.
Art. 38.
De heer Terpstra vraagt wat het motief is, dat het
geven van gratificaties, wat vroeger aan den Raad was,
hierbij wordt opgedragen aan B. en W.
De Voorzitter antwoordt, dat het in wezen niet is
veranderd, maar dat vroeger in het ambtenarenregle
ment hieromtrent niets was bepaald, waarom B. en W.
voor ieder geval bij den Raad moesten komen en dat
ook hebben gedaan. In het werkliedenreglement was de
ze bepaling echter wèl opgenomen, zoodat zij daarvoor
nooit bij den Raad zijn geweest. Nu wordt daarvoor één
bepaling gemaakt in het nieuwe reglement.
Art. 38 wordt met algemeene stemmen onveranderd
vastgesteld.
Art. 39.
De Voorzitter memoreert de hierbij ingekomen amen
dementen van den heer Koopal en de heeren Wiersma
en Terpstra.
De heer De Boer (wethouder) zegt, dat het in over
leg met de bedrijfsdirecteuren in het belang van het
bedrijf en ook van de betrokkenen werd geacht, dat het
verlof zooveel mogelijk aaneengesloten wordt genoten.
Het z.g< snipperverlof is lastig voor den dienst. Daarom
is dat aantal dagen van zeven op tien gebracht. In het
G. O. was een strooming, die het liever op zeven hield,
maar de meerderheid was er om bovengenoemde rede
nen voor het op tien te brengen.
De bepaling in het 3e lid, waarop het amendement
van den heer Koopal is ingediend, is eigenlijk een dis
pensatie ten opzichte van de continu-arbeiders. Hoewel
deze een korteren werktijd hebben, n.l. gemiddeld 42
uur per week en ten hoogste 168 uur in 4 achtereenvol
gende weken, moeten zij toch op heel wat Zon- en feest
dagen werk verrichten en veroorzaakt hun ongeregelde
werktijd ongerief. Ter compensatie van het gemis van
feestdagen is men, na een veel verder gaand voorstel,
ten slotte in het G. O. met een gemeenschappelijk voor
stel gekomen om het verlof voor deze menschen te bren
gen van 14 op 17 dagen. Dat wil ook het voorstel-
Koopal. Een deel van B. en W„ waaronder spr., kan
zich daarmee wel vereenigen, een ander deel denkt er
anders over.
De Voorzitter zegt, dat de meerderheid van B. en W.
zich op het standpunt heeft gesteld, dat deze vereeni-
ging van werklieden- en ambtenarenreglement mede zou
dienen om hier en daar technische verbeteringen aan
te brengen, maar dat het geen gelegenheid moest zijn om
den werknemers van de gemeente meerdere rechten enz.
toe te staan. Die 17 dagen verlof voor de continu-arbei
ders zijn nu verdedigd op grond dat, nu een aaneenge
sloten verlofperiode van 10 dagen werd voorgesteld, er
voor die menschen te weinig z.g. snipperdagen over
bleven. Om dit bezwaar te ondervangen, heeft de meer
derheid van B. en W. besloten voor deze arbeiders een
aaneengesloten verlof van ten minste zeven dagen te
handhaven, overeenkomstig den toestand, zooals die
thans is.
Het amendement van de heeren Wiersma en
Terpstra,, om in art. 39, sub 1, het woord „tien" te ver
vangen door „zeven", wordt met 18 tegen 9 stemmen,
die van de heeren Balk, Van der Schoot, Terpstra,
Feitsma, Wiersma, Hofstra, Hettinga, Stobbe en Buiel,
verworpen.
Het amendement van den heer Koopal, om in art. 39.
3e lid, voor het cijfer „14" en het woord „zeven" te
lezen „17" en „tien", wordt met 15 tegen 12 stemmen,
die van de heeren Muller, De Boer, IJtsma, M. Mole
naar, Bos, Hooiring, Van Kollem, Stobbe, Botke, Van
der Meulen, Koopal en B. Molenaar, verworpen.
De heer Vromen vraagt, waar het aantal verlof
dagen in de vorige leden precies is vastgesteld, wat de
bedoeling is van het 6e lid van art. 39.
De Voorzitter zegt dat de ambtenaren ten minste 15
werkdagen verlof hebben, maar dat de mogelijkheid be
staat, dat b.v. een hoofdcommies meer dan 15 dagen
verlof krijgt.
De heer Vromen: Volgens welke regeling gaat dat
dan?
De Voorzitter: Dat hangt af van B. en W. Ik zou
zeggen, volgens het oude gebruik.
De heer Vromen: Dit is een technische herziening,
maar ik acht het van belang dat daarvoor dan bij een
volgende herziening een regeling wordt getroffen.
Artt. 3954 worden met algemeene stemmen onver
anderd vastgesteld.
Art. 55.
De Voorzitter zegt, dat de kwestie in het tweede lid
van dit artikel, waarover de heer Hettinga een opmer
king heeft gemaakt, vroeger ook reeds in discussie is
geweest. De bepaling staat ook in de tegenwoordige
verordening, omdat er gevallen kunnen zijn van over
macht, waarbij de ongehuwde vrouwelijke ambtenaar
buiten haar schuld in de positie komt te verkeeren als
bedoeld in het eerste lid.
De heer Terpstra: Och, och!
De Voorzitter: Is geen verkrachting mogelijk? In die
gevallen willen B. en W. de bepaling van toepassing
verklaren.
De heer Hettinga herhaalt zijn bezwaren en vindt op
grond daarvan deze bepaling onlogisch, te meer, waar
straks is meegedeeld, dat iets dergelijks hier nog niet is
voorgevallen. Spr. doet voor niemand onder in medelij
den met iemand, die valt, maar om een ambtenaar, die
de eer en moraal niet hoog houdt, door een dergelijke
bepaling reeds provisioneel in bescherming te nemen,
acht hij niet juist en begrijpt hij niet. Hij stelt voor,
die bepaling te schrappen.
Mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi zegt dat, waar
hier duidelijk wordt gesproken van buitengewone geval
len, zij zich niet anders kan voorstellen, dan dat de toe
passing der bepaling slechts zal plaats hebben in die
gevallen, die de Voorz. op het oog had en zij kan zich
niet voorstellen, dat in zóó'n geval iemand hier in den
Raad dat niet juist zou achten.
De heer Hettinga meent, dat er in die uitzonderings
gevallen altijd wel een mouw aangepast kan worden.
Voor ieder geval moet dan maar een regeling worden
gevonden. De regeling is hier ook facultatief gesteld.