122
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Juni 1934.
De heer West ra (wethouder) wenscht nog een korte
verklaring af te leggen. Hij is in principe zooveel moge
lijk voor den vrijen Zondag en de mogelijkheid van
Zondagviering. Daartegenover heeft hij ook de over
tuiging, dat voor verschillende vakken de vrije Zondag
niet mogelijk is en op grond van de medische adviezen
heeft hij de meening gehad, dat ook het vak melkventer
daartoe behoorde. Hij is echter aan het wankelen ge
bracht door wat ons uit verschillende plaatsen ter ken
nis is gebracht en al heeft dat wat lang geduurd bij
het uitbrengen van het praeadvies had hij nog niet de
volle overtuiging om een bepaald standpunt in te
nemen het lijkt hem op het oogenblik toch juister in
dit geval den anderen kant over te slaan, waarom hij
voor de hier gedane voorstellen en tegen het praeadvies
zal stemmen.
Mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi vraagt of de
winkels des Zondagsmorgens maar uur open zullen
zijn.
De Voorzitter: Er wordt hier een verordening ge
vraagd en als de Raad dat voorstel aanneemt komt die
verordening, al of niet geamendeerd. Over den verkoop
in de winkels heeft de Raad niets te bepalen.
Mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi voorziet dan
heele groote moeilijkheden, wanneer, zooals in de stuk
ken is gezegd, de winkels maar tot 9 uur geopend zul
len zijn. De deskundige heeft bij zijn advies nog gere
kend op het open zijn tot den middag. Spr. bestrijdt den
heer Terpstra, en zegt dat heel veel vrouwen groot be
zwaar tegen een verbod hebben, ook omdat zij dan bij
de kleine kinderen vandaan moeten om zelf melk te
halen...
De Voorzitter merkt op dat mevrouw Buisman nu
weer over de zaak zelf gaat spreken. Spr. wilde graag
doen stemmen.
Mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi wil niet tegen
het advies van de deskundigen ingaan en merkt nog op
dat de directeur van den Keuringsdienst in Amsterdam
na twee jaar werking van het verbod heeft verklaard
overtuigd te zijn, dat het verbod in hygiënisch opzicht
ongewenscht is.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer Van Kollem, luidende:
,,De Raad besluit de Commissie voor de Strafver
ordeningen uit te noodigen, een verordening te ont
werpen, houdende verbod tot het afleveren van melk
aan de huizen der ingezetenen op Zondag",
wordt, waar het practisch hetzelfde bedoelt als het
reeds eerder genoemde voorstel van de heeren Feitsma
en Weima, tegelijk hiermee in stemming gebracht.
Deze voorstellen worden met 20 tegen 8 stemmen,
die van mevrouw Van Dijk-Smit, de heeren De Boer,
Turksma, Hoogland, Botke, Ritmeester, mevrouw Buis
man-Blok Wijbrandi en den heer Vromen, aange
nomen.
Punt 19 (bijlage no. 75). De beraadslagingen wor
den geopend.
De heer Van der Meulen kan zijn instemming niet
met dit praeadvies betuigen. Naar zijn meening houdt
de gedachtengang, die daarin is ontwikkeld en die spr.
nader uiteenzet, geen voldoende rekening met het ka
rakter der steunverleening. Deze steunverleening is
tijdelijk, vloeit voort uit een risico van algemeenen aard,
dat is de crisiswerkloosheid, en geldt voor valide ar
beiders, die in normale omstandigheden zichzelf konden
redden. Zij moet principieel scherp worden onder
scheiden van de eigenlijke armenzorg, gemaakt voor
a-socialen, althans on-socialen, zieken, ouden van dagen
en zwakkelingen, die zichzelf niet in het goede spoor i
kunnen houden of tenminste niet voldoende in staat
zijn om zich alleen door het leven te slaan. Het is de
plicht van de gemeente, met de gevoelens van eigen
waarde en zelfbewustheid van de groote groepen, waar
voor de armenzorg niet is gemaakt, rekening te houden.
Ook wanneer het niet door de organisaties was ge
vraagd, zou het op den weg der gemeente hebben ge
legen om de uitkeering van de steunbedragen langs een
anderen weg te doen dan via het Armhuis, zoodat de
vraag van de organisaties, om dat werk te doen, van
uiterst secundair belang is. Spr. trekt een vergelijking
met den landbouwsteun: principieel is er geen onder
scheid tusschen deze en de steunverleening aan de
arbeiders, maar welk een verontwaardiging zou het
wekken, als men den landbouwsteun zou moeten halen
aan het Armhuis Ook de Regeering stelt zich op het
standpunt, dat er principieel onderscheid is tusschen
armenzorg en steunregelingen, zóó scherp, dat, gelijk
spr. uit een artikel citeert, de administraties geheel ge
scheiden moeten zijn en dat de bedragen in twee afzon
derlijke of duidelijk van elkander gescheiden lokalen
dienen te worden uitbetaald. Verder citeert spr. de artt.
12, 13 en 16 van de door den Minister vastgestelde
steunregeling, waaruit duidelijk blijkt, dat de Minister
zelf heeft voorgeschreven, dat de steunverleening met
behulp van de vakvereenigingen moet worden uitge
voerd. Ook zonder dat de organisaties dit hadden ge
vraagd, zouden B. en W. dat dus tóch hebben moeten
doen.
Als de Regeering nu zelf voorschrijft dat de hulp en
bijstand van de organisaties moet worden ingeroepen, j
is het ook redelijk, dat men deze voor het vele extra
werk en de kosten, die daardoor worden gemaakt, een
kleine tegemoetkoming geeft. Spr. wil daarom voor
stellen wèl gevolg te geven aan het verzoek van den
L. B. B. en dient het volgende voorstel in
„De ondergeteekende stelt voor om aan vakver
eenigingen, werkzaam bij de uitvoering van de steun
regeling, voor hun werkzaamheden een vergoeding
toe te kennen, waarvan het bedrag in overleg tus
schen die vakvereenigingen en B. en W. zal worden
bepaald."
Spr. wil nalaten op het oogenblik een bedrag te noemen:
hij meent dat B. en W. en de vakvereenigingen vol
doende tot overeenstemming zullen komen om van
geval tot geval een bepaald bedrag toe te kennen.
De heer Turksma acht de conclusie, waartoe de heer
Van der Meulen komt ten opzichte van den steun aan
den landbouw, absoluut onjuist, omdat het daarbij be
treft een toeslag op geleverde goederen. De heer Van
der Meulen heeft den boerenstand een beetje gedegra- 9
deerd en dat moet gecorrigeerd worden.
De heer Westra (wethouder) acht de uitdrukking
van den heer Van der Meulen, dat er bij het Armbe
stuur a-sociale personen komen, minder gelukkig: vol
gens zijn ondervinding komen daar verschillende per
sonen die minstens zoo hoog staan als die, welke vallen
onder de steunregeling. Bovendien brengt het feit, dat
er van een steunregeling wordt gesproken, mee, dat
verschillende personen, die vroeger onder de Armen-
kamer vielen krachtens de voordeelen, verbonden aan
de steunregeling, thans door middel van de organisaties,
door wie zij in zekeren zin worden opgevangen, van
de steunregeling profiteeren. Spr. wil daarmee niets
verkeerds zeggen van die steuntrekkers en niet bewe
ren, dat daarom armenzorg en steunregeling niet ge
scheiden moeten zijn, maar wel, dat het niet zoo on
juist is dat als orgaan voor de steunverleening de Stads-
Armenkamer is aangewezen, omdat de kwesties in elkaar
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 5 Juni 1934.
123
loopen en er herhaaldelijk grensgevallen voorkomen,
waarom het zeer gewenscht is, dat beide zaken aan één
orgaan worden opgedragen.
Naar aanleiding van de opmerking, dat de Minister
heeft aangegeven dat de vakorganisaties moeten wor
den ingeschakeld, zegt spr. volkomen toe te geven, dat
dit voor de steuntrekkenden veel beter en geschikter is.
Maar de vakorganisaties hebben in het begin op het
zelfde standpunt gestaan, dat B. en W. nü innemen,
dat zij de werkzaamheden, die door haar worden ver
richt, heel goed gratis kunnen doen. De oorzaak van dit
verzoek is, dat bij één organisatie het aantal personen,
dat in de steunregeling viel, zóó hoog was, dat er feite
lijk een man voor vrij gemaakt moest worden. Toen
werd daarvoor een vergoeding gevraagd, niet per
geval, maar alleen, als een aantal van 200 of 300 per
organisatie overschreden werd, waaruit dus bleek, dat
het geen bezwaar werd geacht om voor een klein aan
tal per organisatie het werk te verrichten. Naar spr.
meening wijst dat naar deze oplossing dat het werk
door bedoelde organisatie over meerdere personen moet
worden verdeeld. Bovendien is in het praeadvies reeds
tot uitdrukking gebracht, dat het voor de administratie
van de steunverleening beslist geen belangrijke bespa
ring geeft, dat de vakorganisaties zijn ingeschakeld en
daarom hebben B. en W. geen vrijheid kunnen vinden
om hiervoor nog weer meerdere uitgaven op zich te
nemen.
De heer Buiel vraagt of ook andere vereenigingen,
zooals de Christelijke Besturenbond, een dergelijke ver
goeding hebben gevraagd en of ook bekend is, waar
voor die zal worden besteed.
De Voorzitter antwoordt dat vroeger bij B. en W.
een ander verzoek is ingekomen, maar dat bij den Raad
alleen is ingekomen een verzoek van den Leeuwarder
Bestuurdersbond, dat in handen van B. en W. is gesteld
om praeadvies.
De heer Van der Meulen heeft niet gezegd dat er
uitsluitend a-socialen bij de Armenkamer komen, maar
alleen gewezen op het principieele onderscheid wat
niet bestreden is tusschen armenzorg en steunver
leening, welke laatste in beginsel voor een heel andere
groep menschen is bestemd. Grensgevallen zullen er
zijn, maar dat gaat buiten de zaak om. Al hebben de
organisaties oorspronkelijk niet om een vergoeding ge
vraagd, nu zij door den Minister zelf tot dit werk, dat
buitengewoon is uitgedijd en dat extra moeite en kosten
veroorzaakt, zijn geroepen, acht spr. het alleszins billijk,
haar daarvoor een vergoeding te geven. Zij ontlasten
toch ook de Armenkamer van een gedeelte der werk
zaamheden en van zekere kosten. Spr. laat het bij zijn
voorstel aan het beleid van B. en W. over te bepalen,
waar het extra werk aanvangt en hoeveel kosten daar
voor zullen worden vergoed. Hij vertrouwt, dat de
billijkheid van zijn voorstel zal worden ingezien en be
veelt dit in de belangstelling van den Raad aan.
De heer Vromen vindt dat de onbeperkte bevoegd
heid, die de heer Van der Meulen hier aan B. en W.
wil geven en waarmee hij zijn voorstel zeer aannemelijk
meent te maken, dit juist niet gemakkelijker maakt, ter
wijl, wanneer de organisaties in dezen in opdracht van
de Regeering zijn ingeschakeld, zij zich niet tot den
Raad maar tot de Regeering hebben te richten.
De heer Ritmeester (wethouder) bestrijdt niet, dat er
een reusachtig verschil is tusschen armenzorg en steun
verleening, maar B. en W. moeten volgens voorschrift
van den Minister een orgaan hebben, waarbij de crisis-
steun is ondergebracht en het beste orgaan daarvoor is
het college van Voogden van de Stads-Armenkamer.
omdat men daar ook over het noodige personeel be
schikt. Nu zijn B. en W. accoord gegaan met het ver
zoek van de verschillende bonden om de steunverlee
ning via de organisaties te doen geschieden en de
Minister heeft dat voor het geheele land ingevoerd,
maar dat wil niet zeggen, dat men daarom het stedelijk
orgaan kan uitschakelen. B. en W. doen den steun aan
het kantoor der gemeentelijke instelling uitbetalen en
waar de bonden het nu prettiger en aangenamer voor
hun leden vinden om dat zelf te doen, moeten zij daar
ook de kosten en moeite maar voor over hebben
De beraadslagingen worden gesloten.
De heeren Weima en Balk hebben intusschen de ver
gadering verlaten.
Over het voorstel van den heer Van der Meulen
heeft staking van stemmen plaats, (13 tegen 13 stem
men; tegen mevrouw Van Dijk-Smit, de heeren Turks
ma, Van der Schoot, Hoogland, Terpstra, Feitsma,
Hettinga, Stobbe, Ritmeester, Buiel, mevrouw Buisman-
Blok Wijbrandi, de heeren Westra en Vromen) zoodat
daarover in een volgende vergadering zal moeten wor
den beslist.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade
ring door den Voorzitter gesloten.