12 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 12 Maart 1941.
bereidend l.o. niet is gehandhaafd (punt 4 van de bij
lage bij bijl. no. 22), temeer, daar dezen ook in een vrij
hooge loonbelasting vallen.
T.a.v. punt 5, cursus opleiding bewaarschoolonder
wijzeressen, betreuren spr. c.s., dat deze post moet wor
den afgevoerd. Zij zien gaarne alle pogingen aange
wend om dezen zoo mogelijk voor 1941 te handhaven,
aangezien er aanvulling van leerkrachten moet komen
en thans slechts een klein percentage der adspiranten
den cursus kan volgen.
Spr. c.s. ondersteunen gaarne het voorstel van B. en
W„ sub 6, om de uitgetrokken subsidie aan het bijz.
bewaarschoolonderwijs te handhaven.
Het valt te betreuren, dat de openbare speelplaatsen
bij scholen 16 en 17 (punt 9) in slechten toestand ver-
keeren en niet mogen worden hersteld en uitgebreid.
Ter zake van punt 10 dringen spr. c.s. nogmaals op
spoed aan met het indienen van voorstellen, desnoods
door aanstelling van een tijdelijke kracht, indien de
dienst zelf inderdaad overbelast is.
De heer H. de Boer zegt, dat nu wel vaststaat,
dat van heroprichting van den gem.cursus voor bewaar
schoolonderwijzeressen niets komtde Haagsche Com
missie en Ged. Staten hebben hiertegen bezwaar. Ged.
Staten hebben de betreffende begrootingswijziging,
waarop de Raad 467.67 voor dit doel had uitgetrok
ken, niet goedgekeurd. Nu zou de Raad in beroep kun
nen gaan, doch spr. c.s. zijn het eens met B. en W., dat
zulks in dit geval niet zou baten de slag is verloren.
Dat is jammer, omdat in de eerste plaats het arbeiders
meisje daarvan de dupe wordt. Zeer terecht zei weth.
Botke 13 Maart 1940, toen dit punt hier aan de orde
was, dat een gem. cursus daarom van zoo groot belang
was, omdat het schoolgeld laag is voor de kinderen,
wier ouders niet veel kunnen betalen.
Thans is de cursus weer particulier, zoodat het
schoolgeld hoog moet zijn. Voor arbeidersmeisjes, wier
ouders onmogelijk 3 jaar lang 80.lesgeld kunnen
betalen en de boeken aanschaffen, terwijl voor
buitenleerlingen ook nog reisgeld moet worden betaald,
is deze tak van onderwijs voortaan afgesloten. Dezen
kunnen alleen een gemeentelijken cursus bezoeken,
waar het schoolgeld progressief is. Daarom vooral be
treuren spr. c.s. dezen gang van zaken en geven daar
uiting aan. Overigens voelen ook zij. dat verzet niet zal
baten, weshalve zij zich kunnen vereenigen met het ant
woord van B. en W. Zij hopen, dat er een tijd zal
komen, dat de cursus weer in het leven zal worden ge
roepen.
De heer Wiersma heeft niet veel op te merken n.a.v.
de punten in de bijlage, doch hij wil wijzen op het on
derwerp, door B. en W. in het voorstel genoemd, dat
reeds een punt van behandeling heeft uitgemaakt
tusschen de Commissie en B. en W. en den Raad, t.w.
overwerk politie. Spr. meent, dat reeds eerder een ver
zoek aan het hoofd der politie is gedaan, om indien
mogelijk alsnog een vergoeding uit te keeren voor
het overwerk over het afgeloopen jaar, vooral aan het
lager personeel. De taak van de politie in het afge
loopen jaar is bijzonder moeilijk geweestdit geldt niet
alleen t.a.v. de hoofdambtenaren, maar spr. is over
tuigd. dat bij geen enkelen tak van dienst de taak van
het lager personeel zoo zwaar is geweest als bij de
politie.
Spr. beveelt dit punt gaarne bij den Voorzitter aan.
Het politiepersoneel toch valt voor een zeer groot deel
buiten de tijdelijke toelage en spr. had bij deze begroo
tingswijziging graag toezegging, dat het overwerk als
nog zal worden vergoed.
De heer Algera vindt het een onbegrijpelijke wensch
van de Comm. v. Overleg om het subsidie aan de bijz.
bewaarscholen van 2400.tot 1800.te vermin
deren. Want al beschouwt spr. de zaak alleen van den
financieel-technischen kant, los van de prindpieele
kwestie bijzonder of openbaar onderwijs, dan is er nog
reden genoeg de voorkeur te geven aan subsidieering
van het bijz. onderwijs. Immers, het zou de gemeente
veel meer kosten dan deze 2400.subsidie, wanneer
de kinderen, die nu deelnemen aan het bijz. bewaar
schoolonderwijs, naar gemeentelijke scholen gingen.
Zuiver uit financieele overweging is zoo goed mogelijke
subsidieering dus aan te bevelen. Doch ook uit een
ander oogpunt. Het lijkt aardig, dat de Commissie zich
vereenigt met een gelijke behandeling van het R.K. en
Prot. Chr. Bewaarschoolonderwijs, een standpunt, dat
de Raad van Leeuwarden ook inneemt, doch de wijze
waarop men dat wil doen, is totaal verkeerd. Door het
subsidie van 2400.tot 1800.te verlagen, wijkt
men af van een andere norm van billijkheid, welke men
moet stellen. Niet de norm, dat men de verschillende
subsidieregelingen van het bijz. onderwijs onderling
gelijk maakt, moet gelden, maar hier heeft men te maken
met deze norm: gelijke behandeling van het bijzonder
en het openbaar bewaarschoolonderwijs. Wordt die
norm aanvaardt, dan ontbreekt er nog heel wat aan de
gelijkstelling en wat de Commissie wil, maakt het ver
schil nog veel grooter.
De Raad was met deze subsidieering op den goeden
weg en gelukkig is het voorstel van de Commissie ook
B. en W., zeer terecht, te kras. Spr. is dan ook blij, dat
dezen een afwijzend voorstel doen.
De heer Praamsma zegt, dat het onderwerp: openbare
speelplaatsen (punt 9), steeds de aandacht van den
Raad heeft gehad. Nu de straat als speelplaats voor
de kinderen is uitgesloten, heeft men voor behoorlijke
speelplaatsen te zorgen.
Spr. zag gaarne, dat voortaan de behandeling van
dergelijke objecten sneller geschiedde. Dit is echter geen
verwijt aan B. en W. De meening van den Hoofdinge
nieur van den Prov. Waterstaat, dat de post: vernieu
wing openbare speelplaatsen bij scholen 16 en 17, met
minstens 10 moet worden verhoogd, is gebaseerd
op den toestand van Maart 1940 en nu is het Maart
1941. Het feit, dat een teekening is overgelegd, welke
niet de werkelijkheid weergaf, heeft aanleiding gegeven
tot tal van opmerkingen en een verkeerde conclusie.
Had dat niet kunnen worden ondervangen door per
soonlijk contact tusschen den provincialen- en gemeen
telijken dienst? Dan had dit misverstand niet plaats
gevonden en deze zaak geen jaar behoeven te loopen.
Nu intusschen de materialenprijzen zoo aanmerkelijk zijn
gestegen, meenen B. en W. deze vernieuwing naar de
toekomst te moeten verwijzen, mede met het oog op de
materialenpositie van ons land. Spr. c.s. zijn hierover
niet erg gerust. Zij gaven er steeds blijk van. dat een
object als het onderhavige zoo spoedig mogelijk ter
hand moet worden genomen. In 1940 achtten B. en W.
en Raad deze vernieuwing noodig: nu, een jaar later,
zal zij zeker noodzakelijk zijn. Spr. c.s. geven B. en W.
dan ook in overweging hiervoor op de begrooting 1941
een post uit te trekken en in dit jaar nog tot uitvoering
van het werk over te gaan. Men kan wel zeggen, dat
de materialen thans duur zijn, maar de algemeene ver
wachting is, dat men er met de prijsstijging nog lang
niet is: dus hoe sneller men deze verbetering thans aan
pakt, hoe beter.
Spr. vraagt toezegging, dat B. en W. alsnog willen
overwegen dezen post op de begrooting te brengen.
De Voorzitter antwoordt, dat niet alleen het lagere,
maar het geheele politiepersoneel zeer drukke maanden
achter den rug heeft en het nog steeds zeer druk heeft.
Spr. staat op het standpunt, dat, voorzoover de veror
dening recht geeft op uitkeering van overuren, dit moet
gebeuren en hij heeft dan ook opdracht gegeven die
alsnog uit te betalen.
De heer de Boer (weth.) sluit zich bij den heer
Praamsma aan. Deze vroeg, of het niet mogelijk was
door persoonlijk contact tot overeenstemming te gera
ken. Dat doen B. en W. geregeld over belangrijke
punten. Over de geheele begrooting gaat dat natuurlijk
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 12 Maart 19il.
13
niet. Voor een object als dit moet de lange weg worden
gevolgd via Ged. Staten en de Commissie en dan is
er gauw een jaar mee gemoeid.
Spr. betwijfelt, of voor dit werk materialen worden
verkregen. Daarvoor gelden bepaalde normen, o.m., dat
het werk noodzakelijk moet zijn, en deze vernieuwing
valt daar waarschijnlijk niet onder. B. en W. willen
echter den wenk des heeren Praamsma ter harte nemen
en nagaan, of het mogelijk is materialen te verkrijgen.
Dan zullen zij den Raad weer om crediet vragen. Op
het oogenblik staat deze post niet op de begrooting,
omdat hij op den dienst 1940 voorkwam en de zaak
hangende was.
De heer Wiersma is het eens met den Voorzitter, dat
ook het hoogere politiepersoneel een uiterst drukken tijd
achter den rug heeft en het nog zeer druk heeft. Spr.
had dit in eerste instantie reeds gezegd.
Hij dankt den Voorzitter voor diens toezegging i.z.
de betaling der overuren.
Met alg. stemmen wordt besloten overeenkomstig
de voorstellen van B. en W., sub a en b.
Punt 14 (bijl. nos. 5 en 21).
De heer Meek zegt, dat door de vaststelling dezer
nieuwe verordening een werk van lange voorbereiding
wordt afgesloten. Het verheugt hem, dat deze thans
aan dc orde is. Het gevolg van deze voor Leeuwarden
passende en practische verordening zal niet zijn, dat
de bouwkosten belangrijk worden verhoogd. Het ton
nenstelsel zal in de toekomst niet meer toegepast wor
den, wat hygiënisch een vooruitgang is, waarop spr.
c.s. reeds lang aandrongen. Ook hoopt hij, dat in de
toekomst de aanleg van beerputten niet meer noodig is,
als hier eenmaal een centrale rioleering is aanqclegd.
Belangrijk is voorts de wijziging van het artikel i.z.
den aanleg van door de gemeenten over te nemen
straten. Spr. stemt toe, dat deze methode in vele groote
gemeenten wordt toegepast; zij neemt evenwel belang
rijk werk van particuliere bureaux weg en hij acht de
motiveering van B. en W. niet al te sterk. Eenheid is
door voorschriften ook wel te verkrijgen, terwijl er bij
de uitvoering toch reeds toezicht der gemeente is.
Overigens is bij uitvoering door de gemeente ook niet
steeds eenheid te krijgen. Niettemin hebben spr. c.s.
wijziging van dit artikel niet voorgesteld, omdat het
hier een stuk practijk betreft. Mochten B. en W. hun
voorstel nog willen wijzigen, dan zou hij dit toejuichen.
Voorts sluit spr. zich aan bij het amendement I van
de heeren Algera en Fennema op art. 17, indien zou
worden voorgeschreven, dat de afdekking van glas
moet zijn. Hij weet uit ervaring, hoe hinderlijk bedoelde
open ruimten bij slecht weer zijn.
In zijn rapport constateert de Gem. Inspecteur voor
het Woningtoezicht, dat ,,door het openhouden der
ruimte tusschen keuken en bijgebouwtje voor de be
woners eenig ongerief ontstaatdit is n.m.m. wel
op andere wijze te ondervangen dan door het opnieuw
overbouwen van deze open ruimte, enz.". Doch de In
specteur geeft de wijze van opheffing van den hinder
niet aan. Hij bedoelt toch niet het maken van een tun
nel? Wordt de ruimte met glas afgedekt, dan is het
motief van niet voldoende lichttoetreding niet meer
steekhoudend.
Overigens zijn spr. c.s. erkentelijk, dat B. en W. hun
amendementen deels hebben overgenomen. Zij zijn
echter niet geheel voldaan en kunnen de motiveering
van B. en W. i.z. de opmerking betreffende art. 7 niet
deelen.
Wat het amendement op art. 23, lid 1, betreft, be
treuren spr. c.s., dat B. en W. niet met hun motieven
meegaan. De motiveering van het College is niet sterk,
daar het zich o.a. beroept op thans heerschende bijzon
dere omstandigheden. Voorschriften als deze moet men
voor normale omstandigheden opzetten. De motiveering
van spr. c.s. is sterker. Het College moest zich niet be
roepen op de omstandigheid, dat de afdoening thans
zooveel mogelijk wordt bespoedigd, waarover spr. c.s.
ook niet zijn gevallen. Indien alles goed gaat, behoeven
er zelfs geen voorschriften te zijn, doch er kunnen ook
andere omstandigheden komen, waardoor het vaststel
len van een termijn nuttig en noodig is. Uit een artikel
in het laatste nummer van „Volkshuisvesting en Stede-
bouw" blijkt ook duidelijk, dat bekorting noodig is. Een
termijn van 6 maanden is inderdaad te lang en kan zeer
veel onzekerheid geven. Het voorstel van spr. c.s.
schept een extra-drang tot spoedige afwerking, waarbij
practisch alle partijen belang hebben.
T.a.v. het amendement i.z. vaststelling van normen
voor boerderijbouw betreuren spr. c.s., dat het College
zich heeft ingespannen om hun zienswijze grootcndeels
van de hand te wijzen. Er zullen zich omstandigheden
kunnen voordoen, dat dit onderwerp belangrijker is dan
men thans vermoedt. Daarbij is dit onderwerp voor een
stedelijk Bouw- en Woningtoezicht een uiterst bijzon
dere materie en het is voor ontwerpers een groot gemak
te weten, waaraan zij zich hierbij te houden hebben.
Dat bijna alle gemeenten in Friesland hieraan aandacht
schonken, is wel het bewijs hoe belangrijk dit onderdeel
is. Juist voor een stad als Leeuwarden, die grootendeels
op een agrarisch achterland is aangewezen, is het ver
standig aan het door spr. c.s. voorgestelde bijzondere
aandacht te schenken.
Den Voorzitter lijkt het het beste, de amendementen
stuk voor stuk te behandelen aan de hand van bijl.
no. 21.
De heer Praamsma meende, dat er eerst in het alge
meen zou worden gesproken.
Dc Voorzitter zegt, dat, als men de amendementen
behandelt, men er vrn zelf komt.
De heer Praamsma: Het kan toch zijn, dat men er
graag nog iets in het algemeen van wil zeggen, zonder
echter nieuwe amendementen te willen indienen.
De Voorzitter wil niet zeggen, dat de Raad niet vrij
is nog amendementen in te dienen, maar de gelegenheid
daartoe is er eigenlijk al geweest.
Tegen het houden van alg. beschouwingen heeft spr,
echter geen bezwaar.
De Voorzitter stelt aan de orde het amendement I
van de heeren Algera en Fennema op artikel 17, na een
redactioneele wijziging door den heer Algera, luidende
als volgt
„In art. 17 wordt een nieuw zesde lid ingevoegd,
luidende
Burgemeester en Wethouders kunnen toestaan, dat
de open ruimte tusschen een bijgebouw, als bedoeld
in het vorige lid onder b, en een bijgebouwtje, als
bedoeld in het vorige lid onder c, bestaande op den
dag van inwerkingtreding dezer verordening, wordt
overbouwd. Alsdan gelden de door hen te stellen
nadere eischen."
De heer Praamsma brengt dank aan B. en W. en
de ambtenaren die tot de samenstelling der verordening
hebben medegewerkt, in het bijzonder aan de leden der
Comm. voor de Strafverordeningen, die zooveel avon
den op serieuze wijze hiermede bezig zijn geweest. Wel
heeft de voorbereiding lang geduurd, maar deze veror
dening is een degelijk stuk werk en beteekent een voor
uitgang voor Leeuwarden.
Eén ding heeft spr. niet bevredigd, n.l., dat de groep
van belanghebbenden, die onder deze verordening moet
werken, niet is geraadpleegd, noch in de gelegenheid
is gesteld practische wenken tot verbetering dezer
verordening te geven. Hiertegen heeft de Comm. v.
O.W. zich verzet, een standpunt, dat spr. niet breed
en eenigszins verouderd acht. Zij schrijft o.m.
„Het is nu eenmaal geen gewoonte en het zou tot eigenaardige
toestanden leiden, wanneer diegenen, die door eenigerlei veror
dening aan banden worden gelegd, daarin medezeggenschap
zouden verkrijgen."
Dat is eigenaardig, want met de werknemers in het
G.O. pleegt men wel overleg. Daar gaat men ook niet
van de gedachte uit. dat zij alleen naar één kant willen