worden, moeten bij de kosten van de auto worden ge boekt. Spr. veronderstelt, dat de directeur wel zal kun nen slagen en hoopt, dat op deze niet al te kost bare manier een aardig hulpmiddel zal worden verkre gen, dat nog enige jaren dienst zal kunnen doen. De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat van ver schillende zijden is geconstateerd, dat de onderhande lingen, die aan het voorstel tot vernieuwing van de brug over de Potmarge zijn voorafgegaan, niet bijzonder be vredigend zijn verlopen. Spr. kan de raad wel mededelen, dat hij het daarmee eens is. In 1947 is er al een enigs zins uitvoerige correspondentie over deze zaak ge weest, maar dat heeft niet geresulteerd in een vast omlijnd schriftelijk contract. Er is zelfs naar voren ge komen, dat de regeling, waarbij de R.K. Parochie en de gemeente overeenkwamen ieder de helft van het on derhoud te zullen betalen, voor het eerste jaar in elk ge val bij wijze van proef zou zijn. Later is men toch op diezelfde voet voortgegaan, maar het is, zo goed als B. en W. het hebben kunnen nagaan, niet zo gesteld kun nen worden, dat het parochiebestuur wettelijk verplicht zou kunnen worden om van dit onderhoud, dat nu nodig is, de helft te betalen. Toch blijft het verloop onbevre digend. De heer Bootsma heeft gevraagd: wat zijn eigenlijk de plannen van het college t.a.v. de overbrugging van de Potmarge in de toekomst, een overbrugging, die dan meer een definitief en afdoend karakter zal dragen. De raad zou het spr. kwalijk nemen, als hij daarop van daag al een antwoord zou geven. Hij kan dat niet doen, omdat de rangorde van de zeer grote werken in het kader van het investeringsplan, dat in de begrotings vergadering een rol heeft gespeeld, nog moet worden vastgesteld. Spr. persoonlijk heeft daarover wel een mening en deze zal hij in het college voordragen. Hij heeft de indruk, dat dit niet morgen zal gebeuren, maar het zou niet juist zijn nu al te zeggen, dat het college daarover een uitspraak kan doen. Wel kan het verkla ren, dat er in de toekomst één of meer overbruggingen van de Potmarge zullen moeten plaats hebben, maar dat is niet wat de heer Bootsma vraagt. Deze zou hier eigenlijk niet mee tevreden behoren te zijn. Spr. zou nog wel iets verder willen gaan door te zeggen, dat hij persoonlijk een overbrugging van de Potmarge niet al te ver van het centrum van de stad zeer belangrijk acht. Hiermee moet spr. vandaag volstaan en wanneer bin nenkort het resultaat van de overweging door het col lege t.a.v. de rangorde van de uit te voeren openbare werken aan de raad bekend zal worden gemaakt, kan men daaruit waarschijnlijk wel meer aflezen. De heer Bootsma heeft ten slotte nog een technische opmerking gemaakt en daarin heeft hij bijval gevonden bij de heer Van der Meer; zij vonden n.l., dat de trapjes door flauwe hellingen zouden moeten worden vervangen. Dat is een detailpunt, waaromtrent spr. nog gaarne na der overleg met het college wil plegen. Hij hoopt het zo te kunnen stellen: als het, in geringe afwijking van de tekening, flauwe glooiïnkjes zullen worden, dan kan de raad daarmede accoord gaan, maar hij hoopt ook, dat, wanneer het nader beraad er toe zal leiden, dat de trapjes blijven, de raad dit ook zal goedvinden. Het pad is geen openbare weg; de grond, waarop het pad ligt, behoort aan de heren J.T. Zijlstra en T. Boetes, die daar, ten Noorden van de Potmarge, indertijd al een bedrijf hadden. Het pad ten Zuiden van de Potmarge behoort in eigendom aan de kerk. Het eerstgenoemde pad heeft daar dus eigenlijk het karakter van een burgerrechtelijk servituut, dat enigermate is uitgebreid. Men kan niet spreken van een openbare weg en daarom mogen de voorzieningen daar ook niet al te kostbaar worden. Dit dient mede ter beantwoording van de vraag van de heer Van der Meer. Verbetering van het pad zou een verbreding, een be tere verharding etc. betekenen. Dat zou nogal wat kos ten meebrengen en onderhandelingen i.z. grondafstand met aanliggende eigenaren. En het ligt niet be paald in het voornemen van het college om voor dit pad, dat uiteraard een tijdelijke bestemming heeft, een vérgaande voorziening te treffen. Spr. komt vervolgens tot punt 4, dat hij, in overleg met de wethouder van Sociale Zaken, zal beantwoor den, omdat het hier voornamelijk betreft de bouw-tech- nische voorbereiding van dit werk. De heer Pols heeft in de eerste plaats gevraagd: is het nu nodig, dat het gemeentebestuur bij het Bouw centrum adviezen vraagt; was hier in onze goede stad zo heeft hij het waarschijnlijk bedoeld niet iemand, die dit karwei zou kunnen opknappen? Uit het voor stel blijkt wel, dat het college deze mening bepaald niet aanhangt. Wanneer het dus gemeend heeft, dat de eigen dienst dit probleem zonder meer niet aan kon, dan was het, omdat in Leeuwarden niet een expert van klasse aanwezig- en aanwijsbaar was. B. en W. hebben er echter wel naar uitgekeken en hebben er op ver schillende punten, waar dat paste, naar geïnfor meerd. Het geeft ook geen pas, hier bepaalde namen te noemen; spr. zal het in elk geval niet doen. B. en W. hebben dus hier ter stede en in de provincie een des kundige van het niveau, waarop zij zochten, niet kun nen vinden. Bij nadere informatie zijn zij toen bij het Bouwcentrum terecht gekomen. Nu heeft de heer Boot sma daar enige opmerkingen aan gewijd en hij heeft gezegd, dat het door B. en W. gevraagde misschien niet helemaal op het terrein van het Bouwcentrum ligt, in elk geval heeft hij geattendeerd op een tegenstrij digheid tussen raadsbrief en stukken, die ter inzage hebben gelegen. Spr. wil er wel de aandacht op vesti gen, dat men de desbetreffende tekst van de raads brief, luidende: ,,Deze adviezen zullen o.m. omvatten: le. het ontwerpen van een schetsplan; 2e. bouw-tech- nische en bouw-physische problemen" en ten slotte: medewerking" etc. (het is misschien een beetje on gelukkig gezegd) zo moet opvatten, dat deze ad viezen betrekking zullen hebben o p het ontwerpen van een schetsplan, op bouw-techni- sche en bouw-physische problemen, die zich voordoen, en op medewerking tot het opstellen van een voorlo pige exploitatie-begroting. Het is dus niet de bedoeling, dat deze adviezen dit alles zullen omva tten, hoe wel het uit de tekst g'elezen zou kunnen worden. Met name is niet bedoeld, dat de adviezen van het Bouw centrum de architectuur van het plan zouden omvatten. De adviezen zullen betrekking hebben op de meest ra tionele inrichting, op het aantal vertrekken, dat nodig geacht wordt, op de meest logische volgorde van de ruimten, de verdeling van de gangen etc., waardoor dus het verplegend personeel zo weinig mogelijk behoeft te lopen, kortom, over het algemeen op de rationele in deling van de te bouwen inrichting, maar bepaaldelijk niet op de architectuur van het gebouw. En verder dat heeft de heer Bootsma ook toegegeven is men bij het Bouwcentrum, wat betreft de bouw-technische en bouw-physische problemen, helemaal aan het juiste adres. En vooits wil het Bouwcentrum medewerking verlenen aan het opstellen van de voorlopige exploitatie begroting. Spr. kan in dit verband nog mededelen, dat een ver tegenwoordiger van het Bouwcentrum een uitvoerige bespreking heeft gehad met de directeur der Open bare Werken en dat daarbij is gebleken, dat het Bouwcentrum van deze materie, in opdracht van de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting, een zeer uitgebreide studie heeft gemaakt en daaromtrent overleg heeft gepleegd met een commissie, ook door dit ministerie ingesteld. Daaruit blijkt dus ook, dat het Bouwcentrum t.a.v. dit probleem en het voorbereiden van en het verlenen van medewerking aan het ontwer pen van desbetreffende plannen het vertrouwen heeft van het Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisves ting. En waar dat zo is, meent spr., dat Leeuwarden door adviezen te vragen aan het Bouwcentrum, profijt kan trekken van de uitgebreide studie van dit bureau en dat het daarmee dus op de goede weg is. De heer Bootsma heeft voorts nog gevraagd: welke zijn eigenlijk die s o o r t g e 1 ij k e plannen Dit be grip is natuurlijk wel wat erg rekbaar. Een huis, dat uit muren bestaat, op fundamenten staat en een dak heeft, zou men ook „soortgelijk" kunnen noemen, maar zover wil spr. het begrip niet uitrekken. De ervaring met soortgelijke huizen moet met een korreltje zout worden genomen. Dit begrip heeft vooral betrekking- op de studie, eigenlijk minder op de ervaring als zo danig. De heer Bootsma maakte ten slotte nog een opmer king over de B.N.A.-tarieven, maar spr. gelooft niet, dat dit erg belangrijk is. Deze post van f 10.000,moet men op zichzelf beoordelen. Het werk, dat daarvoor be reids is gedaan, in de vorm van de genoemde uitge breide studie, en dat daarvoor nog gedaan moet wor den, is wel in overeenstemming met wat B. en W. er van verwachtten. De post is stellig ook van belang, om dat B. en W. op deze wijze verantwoord zijn en is als onderdeel van een werk van deze omvang zeer zeker te accepteren. Spr. gelooft, dat hij hiermee wel ongeveer de ge maakte opmerkingen heeft beantwoord, terwijl hij ove rigens dankt voor de gedane toezegging, dat men dit voorstel toch wel zal willen steunen. De heer Pols weet niet, of hij na hetgeen de wethou der heeft gezegd, veel wijzer is geworden. Is het nu uitsluitend om adviezen begonnen en wordt het plan hier gemaakt? Wordt er hier een architect bij gehaald of doet Openbare Werken het zelf? De dienst heeft zelf gezegd, dat de bezetting van dien aard is, dat men dit werk er eigenlijk niet bij zal kunnen hebben. Het Bouwcentrum zal dus alleen maar adviezen ge ven over het tehuis, dat hier zal worden gebouwd. Over de deskundigheid van dit bureau wil spr. niet debatte ren; daar is hij niet deskundig genoeg voor. Neemt hij echter in aanmerking wat hier zal worden gebouwd, dan meent hij, dat er wel deskundigen bij mogen zijn. Spr.'s vraag is dus deze: worden door het Bouw centrum alleen maar adviezen gegeven en gebeurt het werk in Leeuwarden zelf of doet men in Rotterdam alles De heer Ilootsma heeft, hoewel de wethouder niet zoveel positiefs heeft geantwoord op zijn vraag i.z. de verbinding van het zuiden van Leeuwarden met het noorden via de Potmarge, wel gemeend uit diens be toog te mogen beluisteren, dat deze ten aan zien daarvan persoonlijk een bepaalde mening heeft. Spr. kan wel enigszins begrijpen, dat de wethouder, zo lang daarover in het college niet verder gesproken is, zich op dit punt niet bloot geeft. Hij hoopt, dat de ge dachte, die de wethouder zelf in dezen koestert, door het college mag worden overgenomen, want het betreft hier wel een urgent probleem, dat vooral bij het over- wegvraagstuk een rol zal spelen. Wanneer in de toe komst eventueel op dit gebied iets gaat gebeuren, dan zal elke tijdelijke verlichting daar misschien op van invloed zijn. Spr. zal zich voorlopig neerleggen bij de woorden van de wethouder en met belangstelling afwachten wat uit de bus komt. Wat de trapjesbrug betreft, hoopt hij, dat het college een open oog mag hebben voor de door spr. aangegeven oplossing. Niet alleen voorziet dit pad door de week in de behoefte van hen, die in Huizum wonen en in Leeu warden hun werk hebben, in de industrie bijv., het is ook een geliefkoosde wandelgelegenheid, waarvan vele Hui- zumers met kroost gebruik maken; hierbij speelt de kwestie van de kinderwagens een grote rol. Zo'n hin dernis als een trapjesbrug is voldoende om de mensen af te schrikken. Technisch is het door spr. voorgestelde zeker niet kostbaar. Uit hetgeen de wethouder t.a.v. het Bouwcentrum heeft geantwoord meent spr. diens eigen opvatting te moeten beluisteren, n.l. deze, dat het hier gaat om ad viezen, maar die adviezen zullen toch moeten strekken om te komen tot een schetsplan en dat schetsplan zal moeten worden gemaakt öf door de eigen dienst van Openbare Werken öf eventueel door een architect, die dus ook uit zijn ervaring met dergelijke bouwwerken zal moeten putten. Het doel van het Bouwcentrum is, naar uit de stich- tingsacte van 11 September 1946 blijkt, het geven van objectieve, uitsluitend mondelinge en schriftelijke voor lichting op het gebied van het bouwwezen. Wanneer aan dit bureau het maken van ontwerpen wordt opgedra gen, is dit naar spr.'s mening geen objectieve voorlich ting meer. Dan wordt het Bouwcentrum belanghebbende. Spr. meent dit onderscheid wel degelijk te moeten ma ken en hij merkt op, dat louter voor die adviezen een bedrag van f 10.000,rijkelijk hoog is, vooral verge leken met de z.g. honorariumtabel voor architecten B.N.A. Het is in dit verband zeer moeilijk te beoordelen, omdat nog geen bouwsom vast staat en daardoor elke vergelijking mank gaat. Maar spr. durft toch gerust te schatten, dat de bouwsom in dit geval in de orde van grootte van 2 millioen gulden zal liggen. Aan de hand van de honorariumtabel komt men voor het voorlopig geschetste plan toch ook ongeveer in de buurt van een zelfde bedrag (f 10.000,aan architectenhonorarium, maar daar komen dan in dit geval de kosten van het schetsplan nog overheen. Spr. is er voor, het college het gevraagde crediet te verstrekken; hij zou de laatste zijn, die dit niet zou willen; het bouwen van deze tehuizen acht hij zeer urgent. Hij zou het college echter wel willen verzoeken o.m. t.a.v. het bedrag, dat het Bouwcentrum vraagt, toch nog nader overleg met de heren te plegen. Spr. gelooft het hierbij te kunnen laten. Wel heeft hij nog een bepaalde suggestie. Misschien is al voorzien in hetgeen hij opmerken wil; dan is zijn vraag als niet gedaan te beschouwen. De adviezen, die het Bouwcentrum geeft, resulteren uiteindelijk ook uit de inlichtingen, welke men daar vraagt van degenen, die met dit bijltje gehakt hebben; daar berust uiteinde lijk het gehele werk van het Bouwcentrum op. Deze inlichtingen gaat het dan coördineren en classificeren. Alle ingezetenen hebben belang bij de bouw van het bedoelde tehuis; is het mogelijk om naast inschakeling van het Bouwcentrum een bouwcommissie aan te wij zen, waarin bijv. de hoofden van dienst, die er mee te maken hebben; spr. denkt daarbij aan dokter Wiebenga en aan Dr. Wartena. Dezen zouden volgens hem een stem in het kapittel moeten hebben en hun visie kun nen geven. Hierover zou spr. graag iets vernemen van de wet houder. De hear Van der Meer c.s. rinne net sa tige waerm foar de nije brêge. De wethalder hie it der oer, dat it paed in tydlik karakter hawwe soe. Is it him ek moog- lik om dat tydlike hwat to bigrinzgjen troch to sizzen: dat leit tusken de 5 en 10 jier? Tichteby de tsjerke is ek sa'n öfstapke en as der dan in nije brêge by komt, dy't ek oan beide kanten in trepke hat, dan is it paed dêrre foar kuijerders noch wol aerdich, mar foar berne- weinen is it biswierlik en it fytsen dêrre kin dan hielen dal wol oergean. Alles by elkoar nommen, wolle spr. c.s. der wol hwat mear fan witte. De heer Kamstra heeft gemeend, dat hij over dit on derwerp eigenlijk helemaal niet moest spreken, maar de heer Van der Meer begint het hem een klein beetje moeilijk te maken, doordat deze steeds over een fiets pad spreekt. Als men het gaat beschouwen als fiets pad, zou het kerkbestuur daar ernstig bezwaar tegen maken. Er bestaat een overeenkomst met de gemeente over het hebben van een v o e t-pad, maar niet van een f i e t s-pad. Eigenlijk is spr. door de wethouder ook teleurgesteld, want hij had gedacht, dat deze de raad een duidelijker uiteenzetting zou hebben gegeven van de werkelijke toestand. Hij heeft echter alleen gezegd, dat de onderhandelingen teleurstellend waren. Het is de raad misschien niet bekend, dat het, toen in 1934/1935 deze brug werd gelegd, de bedoeling was, dat deze 5, 6, hoogstens 7 jaar zou moeten liggen, want daarna, zou door de gemeente Leeuwarderadeel wel een voor ziening worden getroffen in de vorm van „enkele over bruggingen", zoals het destijds in het plan van die ge meente i.z. de Potmarge werd genoemd. Precies het zelfde zegt de wethouder van Leeuwarden vandaag. Nu weet spr. wel, dat de gemeente na de oorlog moeilijkhe den heeft gehad en dat het niet gemakkelijk is voor genoemde objecten gelden te voteren. Het is nu al 1955 en er is nog niets tot stand gekomen in dezen. De an nexatie is er geweest en het genoemde plan is niet gerealiseerd. In 1946 heeft spr. er in de noodgemeente- raad op gewezen, dat het noodzakelijk was, dat er ver binding kwam tussen oostelijk Leeuwarden en Huizum. Toen is door weth. Praamsma geantwoord, dat het col lege inderdaad voelde, dat het noodzakelijk was de zaak te onderzoeken en daarop heeft spr. gezegd: misschien is de mogelijkheid aanwezig gebruik te maken van het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1955 | | pagina 3