personeel; dit heeft getoond, dat het zijn machtige strijd
van 1922 nog niet is vergeten, een strijd, die gevoerd
werd onder de directe leiding van de toenmalige
S.D.A.P. De zwarte reactie van toen probeerde met de
zelfde methode, waarmee dezelfde reactie het nu pro
beert, de gemeentewerkers murw te beuken, met dit
verschil echter, dat zij nu, met Romms en Beel aan het
hoofd, geruggesteund wordt door de rechtse leiders van
het N.V.V. en de P.v.d.A. zoals Ad. Vermeulen, Van
Wingerden, Forrer en anderen.
Wij willen tegen deze loonvoorstellen thans opnieuw
onze waarschuwende stem laten horen. Het gemeente-
personeel ziet deze als absoluut onvoldoende. Dit is ook
tot uitdiukking gekomen in de onderhandelingen rond
om de totstandkoming van deze voorstellen, waarbij niet
alleen het gewone personeel van de gemeente, maar ook
de georganiseerde ambtenarenwereld zich gekant heeft
tegen deze onvoldoende voorstellen.
In het bijzonder willen wij wijzen op het feit, dat,
wanneer men niet wil luisteren naar degenen, die her
haaldelijk gewezen hebben op het feit, dat in de ambte
narenwereld ontevredenheid heerst en daaraan niet tege
moet wil komen, men er dan rekening mee moet hou
den, dat de geschiedenis, die zich in de afgelopen periode
heeft voorgedaan in Amsterdam, zich niet zal beperken
tot de hoofdstad, maar zich steeds meer zal uitbrei
den; de ambtenarenwereld heeft een lichtend voorbeeld
gekregen van de Amsterdamse werkers, die, zo reeds is
gezegd, de strijd van 1922 nog niet hebben vergeten.
Toen is duidelijk gebleken, dat ze in staat zijn successen
te boeken.
Daarnaast bleek overduidelijk, dat juist in deze strijd
de arbeiders onderscheid hebben weten te maken tussen
vriend en vijand. De toen plaats gehad hebbende staking
moet vooral voor de leden en vertegenwoordigers van
de P.v.d.A. een waarschuwing en een teken aan de wand
zijn. Er is een kentering in de arbeiderswereld. Deze
moet eindelijk en ten leste nu maar eens ophouden om
steeds maar weeraan de funeste regeringspolitiek te
ondersteunen, ten koste van de belangen van de ar
beiders; dezen zullen niet nalaten, hetzij met, hetzij
zonder de leiders van het N.V.V. of de P.v.d.A., hun
strijd voort te zetten.
De hear Van der Meer seit, dat hy c.s. der foar binne,
dat it gemeentepersoneel likegoed bihannele wurdt as
it rykspersoneel en hja binne it dus wol iens mei dit
ütstel fan it kolleezje. Ien wurd wie harren opfallen en
dat wie it wurd „denivelleringsverhoging" en dêr folget
op: „deze laatste verhoging is gebaseerd op de beper
king van de op 1 Maart 1951 gegeven salarisverhoging-
van 5 tot een maximum van f200,per jaar".
Miskien kin de wethalder sizze hwat de forheging yn
dit gefal bitsjut. Is it sa, dat dy forheging ta in mak-
simum fan f 200.2 wie, dat der nou 3 bykomt
en dat de forheging fan 1 Maert 1955 op dizze manear
ta har rjocht komt? Is it ek mooglik, dat it kolleezje
syn miening jowt, hoe't it fierder gean sil mei sa'n
denivellearring Men kin jin yntinke, dat men net al
to fier gean moat. Mei it stellen fan dizze fraech wol
spr. lykwols hielendal net komme yn it farwetter fan
syn foargonger.
De heer Vellenga (weth.) merkt op, dat de eerste
spreker niets over het voorstel heeft gezegd, dus weet
spr. niet. of hij hem moet bestrijden of dat hij moet aan
nemen, dat hij voor dit voorstel is. Spr. blijft wat dat
betreft blanco.
De hear Van der Meer hat sein, dat hy akkoart gean
kin mei it ütstel en hat in fraech steld oer in bepaelde
sin üt it riedsbrief. Spr. wol earlik forklearje, dat hy
op dit stuit net fortelle kin, hoe't dit sit. Hy wol him
letter wol sizze, hoe't it fierder gean sil mei de deni
vellearring. Der hat uteraerd ek yn dit opsicht oerliz
mei it Sintrael Orgaen west. It gemeentebistjür is der
net oer ynljochte, mar der bistiet in bipaelde tendins om
de denivellearring fierder gean to litten. Der is lyk
wols wol in bipaelde tsjinstan tsjin. Hoe't dit him ünt-
jaen sil, is op dit momint net to sizzen. Spr. kin de hear
Van der Meer der net op antwurdzje.
Misschien ben ik, aldus de heer Rutkens, niet duidelijk
genoeg geweest en ik wil de wethouder dus nu wel dui
delijk zeggen, dat wij niet tegen de voorgestelde salaris
verhogingen zijn. Wij zullen dus niet tegen dit voorstel
stemmen, maar dat neemt niet weg, dat wij het niet als
voldoende beschouwen. (De heer Wiersma: Het is niet
definitief; er zullen nog meerdere voorstellen volgen.)
Ik praat niet tegen de heer Wiersma. De opmerking, dat
deze regeling nog niet definitief is, is ook mij bekend,
maar het feit, dat ze als een gedeelte van dit voorstel
hier ter tafel ligt, wil toch wel zeggen, dat de regering
van plan is haar voornemen door te zetten. En ze heeft
wanneer de heer Wiersma goed op de hoogte was
met de situatie, zou hij dit weten ook al zonder meer
aan het G.O. te kennen gegeven, dat ze niet verder
wenste te gaan dan datgene wat ook in het voorstel,
dat hier ter tafel ligt, is vervat. Het moest de heer
Wiersma zeer zeker bekend zijn, dat de regering dit
standpunt heeft ingenomen en op basis daarvan de on
derhandelingen heeft afgeknapt. Wij kunnen dus haast
wel vrij zeker zeggen, dat, indien het verzet van de ar
beiders zich niet in voldoende mate zal keren tegen de
pogingen van de regering, deze dan door zal gaan haar
voorstellen er overal „door te drukken". En in dit ver
band hebben wij onze houding tegenover dit voorstel
bepaald.
Deze verhoging bij voorschot wordt nu nog gegeven,
mijnheer Wiersma, opdat men straks gemakkelijker kan
doorstoten op dezelfde basis, die wij nu als absoluut on
voldoende aanmerken; daarom willen wij daartegenover
stellen, dat de ambtenarenwereld unaniem ven mening
is, dat de nieuwe loonronde voor de ambtenaren 10
moet bedragen. En wanneer de heer Wiersma ook even
kennis genomen had van de onlangs gehouden verga
dering (De heer Wiersma: Van de E.V.C.!) van de amb
tenarenbonden, niet van de E.V.C., mijnheer Wier
sma en ik meen, dat er ook ambtenaren, die de richting
van de heer Wiersma zijn toegedaan, bij betrokken
waren dan zou hij weten, dat die ambtenaren
hebben uitgerekend, op basis van de cijfers van het Cen
traal Bureau voor de Statistiek, dat hun loonsverhoging
11 zal moeten zijn. En daarom zijn wij ook van me
ning, dat dit voorstel onvoldoende is en dat men, wil
men dus voldoende aan de verlangens van de ambtena
ren tegemoetkomen, hun dan ten minste 10 loons
verhoging zal moeten geven.
Wij zien dit voorstel slechts als een voorlopige
stap voor de ambtenaren om hun doel: een 10 loons
verhoging, te bereiken.
De heer Vellenga (weth.) ziet van het woord af.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 21 (bijlage no. 109).
De hear Santema lést, dat de gemeentereiniging ü.o.
ek in iisbrekker freget; dat is in iisploech, dy't foar op
de Berkel bifêstige wurde sil. As spr. it goed sjocht, dan
sil it gefolch dêrfan wêze, dat it farwetter nei de poellen
ünder Warten sa folie mooglik iepen halden wurde sil
en dat dus de iiswegen fan Warten nei Ljouwert prak-
tysk ünbirydber wurde. Kinne B. en W. ek tasizze, dat
hja in eachje yn it seil halde sille, dat it fornielen net
sa fier troch gean sil, dat der totael ünbirydbere iisba-
nen fan oerbliuwe Spr. leaut, dat dit foar it iistoerisme
fan bilang is.
Hwat in oar punt bitreft, spr. c.s. kinne der bést yn
meigean, dat der in pear auto's by komme, mar nou
is miskien tagelyk dêrmei in biswier to ünderfangen, dat
him yn üs stêd foardocht. Kin der nou byg. troch it
oantugen fan dizze auto's foar dyjingen, dy't yn de
Moandeis- en Tongerdeisgroep sitte foar hwat it leegjen
fan de jiskefetten oanbilanget en nou altiten troch it
ütfallen fan 'e tsjinst op Peaske- en Pinkstermoandei
en oare hjeldagen in hiele wike mei folie jiskefetten
sitten bliuwe, ek in oplossing foun wurde En sille
dyjingen, dy't yn Huzum en yn it Westen wenje, der
ek profyt fan hawwe?
De heer Tiekstra (weth.) meent, dat men het eerste
punt gevoeglijk kan overlaten aan Ged. Staten, die met
het oog op de belangen van het ijstoerisme, voor zover
de toestand van het ijs daartoe aanleiding geeft, de pu
blieke vaarwaters gaan sluiten. Op dat moment bestaat
dus ook de verplichting voor de gemeentereiniging om
het opgehaalde huisvuil niet meer te vervoeren naar
Wartena. Zolang dat niet het geval is, gelooft spr., dat
het volkomen juist is, dat de reiniging van de stad
Leeuwarden toch dagelijks doorgaat met het vuilver-
voer en dat is geen kleinigheid. Want na een winter
periode van enige omvang, zoals de afgelopen winter,
zouden de dames en heren raadsleden wel even staan
te kijken van de grote hoeveelheid vuil, die verzameld
is op het stortterrein aan de Greunsweg. De stad levert
dat op. En het is een eis van goede dienstuitvoering van
het bedrijf, dat, zolang Ged. Staten vervoer te water
toestaan en zodra deze de vaarwaters weer geopend ver
klaren, de reiniging blijft varen.
Het tweede punt, waarover de heer Santema sprak,
heeft deze vermoedelijk niet goed gelezen. Het betreft
hier geen uitbreiding van het wagenpark van de reini
ging, maar vervanging van enkele auto's. Men is op
dit moment aan uitbreiding nog niet toe. Nu blijft er,
in verband met het feit, dat de huisvuilophaaldienst 5J/2
werkdag heeft, altijd één middag over, waarop geen
dienst wordt verricht. De dienst wordt op vaste dagen
gehouden. Dat is een eis, waaraan in het belang van
het publiek moet worden voldaan. Spr. behoort zelf tot
die groep, welker huisvuil Maandags en Donderdags
wordt opgehaald. In dat opzicht kunnen de heer Sante
ma en hij elkaar dus de hand reiken. Het is niet te ver
mijden, dat de dienst in een week met een feestdag een
groep inwoners moet overslaan. Er zijn bovendien nog
Wisselende feestdagen. Het is moeilijk om een volle dag
in één week in te halen en het huisvuil van de desbe
treffende groep nog te verzamelen. Spr. gelooft, dat
het niet mogelijk is, aan het verlangen van de heer San
tema tegemoet te komen, tenzij de wijken kleiner zou
den worden; dat kan alleen bij uitbreiding van het
wagenpark en daarin is bij dit punt niet voorzien.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 22 (bijlage no. 114).
De heer Mani zegt, dat dit voorstel hem wel zo be
langrijk lijkt, dat het niet alleen met een hamertik mag
worden afgedaan. Er is nog al eens beweerd, dat het
gemeentebestuur van Leeuwarden niet zo geporteerd
v/as voor het vestigen of uitbreiden van industrieën.
Spr. gelooft, dat die mening, die in het begin wel ge
heerst heeft, thans wel volledig en algemeen aan kant
is gezet. Die was naar zijn inzicht altijd onjuist en de
feiten hebben dit overduidelijk aangetoond.
Spr. c.s. hebben als fractie al eerder gezegd, dat zij
zich bijzonder verheugen over de enthousiaste en ener
gieke aanpak van dit gehele project en zij willen dat
graag herhalen; zij willen tevens hun vreugde er over
uitspreken, dat dit enthousiasme en die energie op deze
manier worden beloond. Het gehele plan en alles wat
daaraan op dit ogenblik gebeurt is h.i. volkomen verant
woord, wat spr. zéér belangrijk acht, omdat men toch
wel de indruk heeft, dat dit in verschillende plaatsen,
waar men tot aantrekking, vestiging en uitbreiding van
de industrie komt, niet steeds op verantwoorde wijze is
gebeurd. Het staat vast, dat zulks hier wel het geval
is. En dat stemt tot grote vreugde.
De heer Pols was eigenlijk niet van plan bij dit punt
iets te zeggen, maar hij wil van deze gelegenheid ge
bruik maken om de heer Mani dank te zeggen voor zijn
woorden. Die zijn spr. uit het hart gegrepen. Men weet,
dat hij c.s. 5 jaar geleden op alle mogelijke manieren
er op hebben aangedrongen iets te doen voor de indus
trie. (De heer Mani was daar niet bij.)
Meerdere voorstellen van spr. c.s. zijn destijds afge
wezen en dan blijkt hier ook weer, dat de aanhouder
wint. Spr. is heel dankbaar, dat hij van de kant van
de heer Mani dit geluid heeft mogen horen. Inderdaad,
het gaat, gelukkig voor Leeuwarden, met de industrie
de goede kant uit.
De heer Tiekstra (weth.) zegt, dat het in het voorstel
gaat om het financiële aspect, waar overigens uiter
aard maar zelden over gesproken is. Spr. gelooft ech
ter wel, dat deze financiële voorstellen duidelijk blijk
geven van het inzicht van het gemeentebestuur in de
grote belangen van de bevordering van de vestigings
mogelijkheden van nieuwe of de uitbreidingsmogelijk
heden van de plaatselijke industrie. In dat opzicht be
staat er geen enkel verschil van mening. Spr. gelooft,
dat het gelukkig is, dat enige tijd geleden op deze wijze
het gemeentebestuur en de industrie elkaar hebben ge
vonden, maar hij wil toch wel met grote nadruk ver
klaren, dat het belangrijke van deze voorstellen is, dat
de hallen op een basis als de onderhavige geëxploiteerd
kunnen worden. Spr. wil daaraan toevoegen, dat hij het
vertrouwen heeft, dat de aanwezigheid van het ge
meentebestuur bij deze organisatie een waarborg is
voor een goede gang van zaken en dat inderdaad op
de ingeslagen weg kan worden voortgegaan.
Daarbij wil hij het op dit moment laten. Hij gelooft,
dat er een misverstand is geweest bij de heer Pols, maar
hij zal nu op dat oude misverstand niet ingaan. Laten
v/ij ons, aldus spr., gezamenlijk verheugen over het feit,
dit dit in elk geval goed gaat.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 23 en 24 (bijlagen nos. 112 en 116).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 25 (bijlage no. 108).
De hear Santema sjocht by dizze bigreatingswiziging
ek it punt „subsidie Openbare Leeszaal".
Spr. hat him de muoite ris nommen om de list fan
boeken, dy't oantügd wurde sille en hwerfoar f 5.000,
takend wurde sil, nei to gean. Spr. sjocht der in greate
oerienkomst yn mei hwat ek yn it bisit is fan de Pro-
vinsiale Bibleteek. Hy wit net, oft dat nou wol de meast
winkslike wei is. As yn ien stêd twa bibleteken binne,
dan is it ekonomysk, dat net beide deselde boeken oan-
tuge. It jild kin dan better bistege wurde. Foar safier
spr. lést, is der f 1.000,foar romans of foar forfanging
fan romans op de list pleatst, mar oars binne it alle-
geare stüdzjewurken. Der binne wol inkelde dingen by,
dy't de Provinsiale Bibleteek net hat en dat is de öf-
dieling Technyk; sokke wurken wurde net yn de Provin
siale Bibleteek oantügd en it is dus in ding fan bilang,
dat dy yn it bisit fan de oare bibleteek fan Ljouwert
binne. Soe it yn dizzen net de baes wêze, dat B. en W.,
as de rie dit subsydzje takent, har noch forsteane mei
it bistjür om it greate tal doublures fan de Iepenbiere
Lêsseal en Bibleteek en de Provinsiale Bibleteek to bi-
heinen
De Voorzitter is, zoals men weet, gedelegeerde van
het gemeentebestuur in het bestuur van de Open
bare Leeszaal en Bibliotheek en spr. zal dan ook zelf
op de vragen van de heer Santema antwoorden. Nu zal
het deze wel bekend zijn, dat er een regelmatig overleg
plaats heeft tussen de leiding van beide bibliotheken en
dat in de practijk ook een zekere grensafpaling tussen
haar werkingssferen plaats heeft. Dat neemt niet weg,
dat aan de eisen, zoals de heer Santema die stelt, dat
in de Provinciale Bibliotheek en in de Openbare Lees
zaal en Bibliotheek niet dezelfde boeken zouden mogen
voorkomen (daar komt het toch eigenlijk op neer), niet
kan worden voldaan, want er is een grensgebied, waar
op beide bibliotheken zich bewegen. De Provinciale Bi
bliotheek bepaalt zich niet helemaal tot het zuiver we
tenschappelijke gebied, maar ze bestrijkt ook een deel
van het populair wetenschappelijke en dat laatste
behoort ook wel tot het wezen van de werkzaamheden
van deze laatste bibliotheek. Aan de Openbare Lees
zaal en Bibliotheek de eis te stellen, dat zij zich zal
onthouden van het aanschaffen van boeken op dat ter
rein, gaat, naar spr. meent, bepaald te ver. Men zou ook
aan de andere bibliotheek die eis kunnen stellen. En
dat zou ook niet juist zijn. Spr. gelooft, dat beide op
een bepaald gebied wel dezelfde lezerskring hebben,
maar op ander gebied een verschillende lezerskring be
strijken. Hoe dit zij, er is ook helemaal geen bezwaar
tegen, wanneer B. en W. zich omtrent deze kwestie in-