De heren De Vries en IJtsma vormden het stem bureau. Punten 3 t.e.m. 8 (bijl. nos. 124, 122, 123, 128, 129 en 118). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 9 (bijlage no. 119). De heer Rutkens zegt, dat uit de stukken blijkt, dat een tweetal ingezetenen bezwaarschriften heeft inge diend tegen het vaststellen van de rooilijn, zoals deze is weergegeven op de, bij dit voorstel behorende, ont- werp-tekening. Wij kunnen, aldus spr., kort zijn voor wat betreft de bezwaren van de heer Pruis. Deze zijn voldoende weer legd in het voorstel van B. en W., maar t.a.v. het be zwaarschrift van de heer De Jong zouden wij toch nog enkele dingen ter sprake willen brengen. B. en W. stellen in de toelichting, dat het argument van de heer De Jong, dat er waardevermindering zou optreden, niet steekhoudend is, omdat er aan de feite lijke toestand niets verandert. Wanneer men de zaak oppervlakkig beziet, dan zou dit juist kunnen zijn, maar als men op de hoogte is met de huidige toestand, dan blijkt, dat de heer De Jong wel degelijk gelijk heeft, wanneer hij stelt, dat alleen al door het vaststellen van de voorgestelde rooilijn dit pand zijn eigendom in waarde zal verminderen. De situatie is deze: Het Drank- besluit van 1932 bepaalt, dat een cafébedrijf een mini mum oppervlakte moet hebben van 35 m2. De huidige oppervlakte van de caféruimte, waarin de heer De Jong op dit ogenblik zijn bedrijf uitoefent, bedraagt iets meer dan 36 m2. Wordt nu de rooilijn vastgesteld als in het voorstel aangegeven, dan betekent dit, dat, indien er inderdaad een wijziging zou komen in de situatie, de heer De Jong zijn bedrijf niet meer zal kunnen uit oefenen. Dit zou op zichzelf nog niet zo heel erg zijn, indien het hier ging om een eigenaar op een dusdanige leeftijd, dat hij elders weer opnieuw zou kunnen be ginnen, maar de heer De Jong zou voor het feit komen te staan, dat hij in verband met zijn hoge ouderdom, binnen afzienbare tijd dit pand van de hand zou moe ten doen. Nu stellen B. en W-, dat, indien de nieuwe eigenaar tegen wil en dank veranderingen zou moeten aanbren gen, deze daarvoor dan schadeloos zou kunnen worden gesteld, maar dat neemt niet weg, dat, na de wijziging der rooilijn de uitoefening van het cafébedrijf in dit pand onmogelijk is. Er rust dus een beklemming op dit pand en een even tuele koper zal hiermee natuurlijk rekening houden bij liet bepalen van de uiteindelijke koopprijs. Mijn vraag is nu: Is het mogelijk, dat alsnog met de heer De Jong in overleg wordt getreden en kunnen B. en W. zich bereid verklaren om dit agendapunt tot een volgende vergadering aan te houden, opdat zij in de ge legenheid kunnen worden gesteld om alsnog met de heer De Jong eens de situatie door te nemen en te zien in welke vorm zij zijn schade zouden kunnen opheffen? De heer Van der Schaaf (weth.) meent, dat, als hij het goed heeft begrepen, het betoog van de heer Rutkens hierop neerkomt, dat de heer De Jong door het enkele vaststellen van deze rooilijn schade lijdt. Dat is nu juist het punt, dat betwistbaar is. Wanneer er straks een feitelijke maatregel wordt genomen, waarbij deze rooi lijnverlegging wordt toegepast, kan er schade ontstaan, duidelijk aanwijsbare schade, en in de raadsbrief zijn de middelen aangegeven, waarmee dan vergoeding van schade zal kunnen worden verkregen. Het bezwaar van de heer Rutkens geldt intussen voor al de percelen, die bij deze rooilijnwijziging zijn betrokken. Het is ech ter nog zeer onduidelijk, of wel schade zal worden ge leden. Wanneer een verbreding van de straat wordt gepland, dan heeft dat ten gevolge, dat de huizen daar ook dat van de heer De Jong kleiner worden, maar daar staat tegenover, dat ze aan een bredere straat komen te liggen en dat, wanneer de reconstructie van die straat ter hand wordt genomen, het lang niet uit gesloten is, dat de waarde weer omhoog gaat. Er zullen dus misschien twee tegenwerkende factoren zijn, welke elkaar grotendeels, althans deels, opheffen. Spr. ziet daarom wel de mogelijkheid, dat een besluit in deze richting van enige invloed kan zijn op de waarde van het pand, maar hij ziet niet in, dat dit per se waarde vermindering ten gevolge heeft, omdat hij ook, zoals hij reeds zeide, een factor ziet, die de waarde van dit pand zal ophalen. Men kan het geval van de heer De Jong niet als een enkel en een zeer bijzonder geval zien, want er zijn meer panden bij betrokken. Het feit, dat het pand, wanneer de oppervlakte t.z.t. kleiner zal wor den, misschien te klein voor het uitoefenen van het cafébedrijf wordt, behoeft op zichzelf niet mee te bren gen, dat de heer De Jong daar op het ogenblik schade door lijdt. Spr. gelooft dus, dat de redenering van de raadsbrief is te handhaven; er zijn geen redenen om dit agendapunt aan te houden en om nader met de heer De Jong in overleg te treden over vergoeding van de schade. De heer Rutkens is van mening, dat de wethouder één punt uit zijn betoog uit het oog heeft verloren, n.l. het feit en dat moet in deze omstandigheden wel als een bijzonder feit worden aangemerkt dat de heer De Jong al geruime tijd geleden het plan heeft opgevat met zijn bedrijf op te houden vanwege zijn hoge ouder dom. Wanneer dus de rooilijn wordt vastgesteld, als hier bedoeld, dan brengt dat onherroepelijk met zich mee, dat er een beklemming op het pand komt te rusten. Nu heeft de wethouder betoogd, dat misschien door het verbreden van de straat een waardevermeerdering zou kunnen ontstaan, die de waardevermindering zou kun nen opheffen, maar dit is nog zeer twijfelachtig. En het feit, dat de situatie het niet toelaat, dat het pand naar achteren verlegd wordt, zodat het bedrijf toch in stand zou kunnen worden gehouden, legt dus een be klemming op dit pand als cafébedrijf. Het is nu een maal zo in de zakenwereld, dat, wanneer men een pand met een vergunning te koop aanbiedt, een en ander voor de betrokkene meer opbrengt, dan wanneer men alleen maar een vergunning en geen bedrijf heeft aan te bie den. Hier zal voor de heer De Jong dus wel een directe waardevermindering achter schuilgaan en wij zouden alsnog graag willen, dat B. en W. hier mede aandacht aan zouden willen schenken en met de heer De Jong in overleg zouden willen treden om te zien in hoeverre deze zaak zou kunnen worden opgelost. De heer Van der Schaaf (weth.) merkt op, dat de heer Rutkens voortdurend spreekt van een beklemming, die op dit pand zou komen te liggen. Dat is een niet zo gelukkig gekozen uitdrukking. Men zou integendeel haast kunnen zeggen, dat er eigenlijk een beklemming op de gemeente komt te drukken. Want zij moet, wan neer t.z.t. dit pand zal worden teruggezet, daarvoor schadevergoeding betalen. Het recht op schadevergoe ding gaat ook over op de koper, wanneer de heer De Jong dit pand gaat verkopen, en de opvolger voor het geval komt te staan, dat de rooilijnverlegging gereali seerd wordt. Nu kan de heer Rutkens misschien staan de houden, dat dit alles toch nog de koopprijs zal be- invloeden, wanneer het pand op dit moment zou worden verkocht. Spr. wil dat niet uitsluiten, maar of dat al dan niet in betekenende mate het geval zal zijn, acht hij zodanig twijfelachtig, dat het gemeentebestuur daar geen rekening mee zal kunnen houden. In tal van ge vallen heeft een overheidshandeling invloed op de rech ten van particulieren; dat is nu eenmaal zo. De over heid oefent een taak uit en dat heeft zekere gevolgen, in dit geval voor de heer De Jong, maar net zo goed voor de heer Pruis en voor al degenen, die daarbij be trokken zijn. Die gevolgen zijn echter niet zo duidelijk, dat daar nu reeds rekening mee gehouden kan worden. Nu zou het terugbrengen van de gevel van het pand van de heer De Jong het volgens de heer Rutkens on mogelijk makfen, dat daar een cafébedrijf wordt uit geoefend en deze heeft ook de mogelijkheid van ver koop met vergunning in het geding gebracht. Spr. moet er echter op wijzen, dat de drankvergunning een per soonlijk recht is en dat het pand dus niet zo maar met de vergunning kan worden verkocht. En omdat dit de pijler van het betoog van de heer Rutkens was, gaat dit betoog niet helemaal op. 3 Het voorstel van B. en W. moet dus worden gehand haafd, omdat hetgeen door de heer Rutkens naar vo ren is gebracht en blijkbaar ook door de eigenaar, de heer De Jong, niet duidelijk aangeeft, dat hier op dit ogenblik schade ontstaat door het enkel besluit tot het wijzigen van de rooilijn. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 10 (bijlage no. 121). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 11 (bijlage no. 120). De heer Spiekhout heeft zeker niet het woord ge vraagd, omdat hij c.s. bezwaar tegen dit voorstel zou den hebben. Het tegendeel is het geval. Zij verheugen zich, dat er weer een gymnastieklokaal in de stad tot stand komt, het meest voor de kinderen, die dit krijgen, zodat weer een grotere groep in de gelegenheid gesteld zal worden om volledig gymnastiekonderwijs te ont vangen. Spr. heeft het woord gevraagd om even de aandacht te vestigen op een ander aspect van de gymnastieklo kalen, n.l. dat deze ook voor recreatie van volwassenen van belang zijn. Het is bekend, dat de gemeente vele van deze lokalen bij openbare scholen verhuurt aan clubs en verenigingen, welker leden daar met sport en spel hun vrijetijdsbesteding uitoefenen. Spr. gelooft, dat dit verblijdend is en hij zou ook zijn dankbaarheid willen uitspreken, dat, wat betreft de openbare scholen, B. en W. zo volledig hun medewer king geven. Hij hoopt, dat ook het lokaal, waar het hier om gaat en waarvoor de raad middelen uit de openbare kas beschikbaar stelt, voor dit doel gebruikt zal kunnen worden. Deze vorm van recreatie, waarbij men zelf geregeld sport en spel beoefent, zonder dat dit in een kijkspel ontaardt, moet men bevorderen, waar men kan. Spr. weet wel, dat B. en W. geen zeggenschap daar over hebben bij bijzondere scholen, maar het lijkt hem nuttig te vragen, of het college er bij de schoolbesturen op kan aandringen, dat ook gymnastieklokalen bij bij zondere scholen, zoveel mogelijk, voor dit doel beschik baar worden gesteld. Het was niet de bedoeling van de heer Schootstra, om bij dit punt het woord te voeren, maar hij is in de ge legenheid om zijn „overbuurman" gerust te stellen. Er is spr. geen gymnastieklokaal bij een bijzondere school bekend, dat ook niet ten dienste is of wordt ge steld van gymnastiekonderwijs aan volwassenen en an dere dan de schooljeugd. De heer J. K. Dijkstra (weth.) zou nog graag een kort woord willen spreken, voor zover de heer Schoot stra met zijn mededeling de heer Spiekhout niet vol ledig heeft gerustgesteld. Spr. kan wel zeggen, dat B. en W. bereid zijn te overwegen, in hoeverre het zijn nut kan hebben de suggestie van de heer Spiekhout aan de schoolbesturen door te geven. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 12 (bijlage no. 130). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 13 (bijlage no. 133). Wanneer de heer Bootsma het woord vraagt, dan is dat niet om critiek uit te oefenen op dit voorstel. In tegendeel, dan is het, om mede namens zijn fractie verheugenis uit te spreken over het feit, dat er in Oostelijk Leeuwarden een nieuwe openbare school zal worden gesticht. Bovendien verheugt spr. zich er over, dat het weer mogelijk is om deze school iets royaler op te zetten dan de in de afgelopen jaren gebouwde scholen. Uit de raadsstukken blijkt, dat de lokalen van deze school ongeveer 14 ruimer worden dan van de laatste in Huizum gebouwde scholen, terwijl bovendien ook de nodige aandacht is besteed aan lokalen voor handen arbeid en handwerkonderwijs. Wanneer men het gehele plan beziet, waarbij nog" voorzien wordt in de aanbouw van een tweede 6-klas- sige school en een gymnastieklokaal, dan kan het spr. c.s. eigenlijk alleen maar spijten, dat dit gymnastiek lokaal niet meteen aan deze 6-klassige school gekop peld kan worden. Zij hopen, dat het mogelijk mag blij ken, om binnen niet al te lange tijd ook die tweede school en dus ook dat gymnastieklokaal erbij te bouwen, waardoor eveneens wordt tegemoetgekomen aan de be hoefte aan dergelijke lokalen buiten de schooluren. Er is nog een ander punt, dat ook tot verheugenis stemt en wel dit, dat het mogelijk blijkt om met goedkeuring van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen iets te besteden aan de verfraai ing van dit gebouw buiten de normale architectonische verzorging om. Hieraan wordt n.l. een bedrag van rond 1 van de naakte bouwsom besteed en wel voor beeld houwwerk of andere decoratieve kunst; in het bestek is het idee van beeldbouwwerk boven de ingang van dit gebouw genoemd. Dat stemt tot verheugenis, in de eerste plaats omdat het zal bijdragen tot de versiering van dit gebouw, maar niet in de laatste plaats, omdat het ook de kunstenaar, die een dergelijke opdracht zal krijgen, in de gelegenheid stelt, werk te leveren en dit werk voor de Leeuwarders beschikbaar te stellen. Dan is er nog iets, dat spr. hierbij even onder de aan dacht zou willen brengen en wel dit, dat deze school genoemd wordt „school no. 34". Waar enerzijds dus ge werkt wordt aan de verfraaiing van de school, zou het anderzijds misschien ook aanbeveling verdienen om nog eens te overwegen, in hoeverre het naakte nummer ver vangen kan worden door een naam, die meer spreekt èn tot de bevolking èn tot de jeugd. De hear Santema is it mei it léste, dat de foarige sprekker sein hat, tige iens. By de bihanneling fan de bigreating 1955 yn de rie of yn de seksjes is ek oer dit fraechstik praet en doe die it bliken, dat dizze gedachte oer it algemien wol by de leden fan 'e rie libbet. Spr. mient, dat yn gans in diel fan de gemeente op it eagen- blik al in aksje yn dit stik fan saken geande is en hy makket him sterk, dat it antwurd fan de hear wethal- der aensens wol hiel gunstich wêze sil. Spr. wol him fan herten by de ütsprutsen winsk oanslute. De heer J. K. Dijkstra (weth.) zegt, dat de ontvangst, die dit voorstel tot bouw van een school heeft genoten bij de heer Bootsma en zijn fractie, het college uiter aard zeer tot verheugenis stemt. Ook B. en W. zijn blij, dat deze school uit een iets royalere hand kan worden gebouwd dan de vorige. Ook de school, waar men nu in Wirdum mee bezig is, is een beetje royaler van opzet dan de laatst gebouwde gemeentelijke scholen. Op deze weg hopen B. en W. te kunnen voortgaan, ook met betrekking tot de bouw van een tweede school naast de thans voorgestelde annex gymnastieklokaal. B. en W. hopen daar in 1956 meer van te weten dan nu. Over de besteding van de befaamde 1 voor de ver fraaiing van het gebouw, waar de heer Bootsma zich verheugd over betoond heeft, zullen B. en W. ernstig hun gedachten laten gaan. Vaste plannen daaromtrent zijn nog niet gemaakt, maar spr. kan wel de verzekering- geven, dat B. en W. zullen proberen die 1 zo goed mogelijk te besteden. De kwestie van de nummering van de scholen is hier al eens eerder besproken. Op de afdeling Onderwijs der Secretarie stelt men om administratieve redenen veel prijs op het behoud van de nummers. Een groot deel van de bevolking en ook een deel van het onderwijzend personeel voelt meer voor het geven van een passende naam. Spr. heeft deze week nog met de chef van de afdeling Onderwijs de vraag besproken, of het goed zou zijn de voorstanders van het geven van een naam eens aan het werk te zetten en dan met een voorstel bij B. en W. te komen. Behoudens goedkeuring van het college, dat deze kwestie nog niet heeft besproken, al thans niet in deze vorm, zou spr. daartoe graag over gaan. Hij ontveinst zich daarbij niet, dat die commissie van naamdeskundigen wel op moeilijkheden zal stuiten, zoals een ernstige poging van spr. om enigszins tot een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1955 | | pagina 2