4
systeem te komen ook heeft gefaald. Hij beperkt zich
er toe één voorbeeld te noemen en wel de dubbele school
in de Van Sytzamastraat, (scholen nos. 13 en 20). Deze
zou misschien de Van Sytzamaschool kunnen worden,
maar dan krijgt men toch weer de Van Sytzamaschool
a en b of 1 en 2. En dan begint het al weer te gelijken
op een systeem van nummering met alle nadelen, die
daaraan vastzitten.
De hear Santema hat sein, dat hy mient to witten,
dat der op dit stik in aksje bigoun is. Dér is de wet-
halder fan Underwiis neat fan bikend, mar mocht dy
aksje yndied bigoun wêze spr. bidoelt: büten de
spjeldeprikken, dy't in krante oant nou ta oer dit nam-
megefal jowt dan hopet hy, dat men mei in goed
ütstel komt en dan sille B. en W- dat mei stüdzje bisjen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 14 (bijlage no. 127).
De heer Schootstra zou n.a.v. dit voorstel tot verbe
tering van een deel van de walmuren, o.a. aan de Voor
streek, graag enige opmerkingen willen maken. Het
is n.l. de bedoeling, dat tevens de gracht wat versmald
wordt, hetgeen begint te wijzen in de richting van dem
pen van grachten; dit en nu wil spr. alle twijfel bij de
dames en heren wegnemen over zijn standpunt ter zake;
hij is n.l. voor het behoud van de grachten heeft bij
hem de gedachte doen opkomen, dat men met het ver
keer te eniger tijd uit de knoop moet. Wanneer het
niet mogelijk zou zijn, om het verkeer, dat van het
Oosten komt, via een of andere doorbraak te leiden
naar de Turfmarkt en Tweebaksmarkt, dan ware mis
schien dit deel van de gracht daartoe te benutten en
zou dit eventueel overkluisd kunnen worden. Dan kan
men een goede verbinding krijgen naar de Turfmarkt
en de Tweebaksmarkt en zou het behoud van de rest
van onze grachten min of meer gewaarborgd zijn.
Spr. is voor dit voorstel, omdat de verbreding zeer
zeker verlichting geeft. Wat hij nu heeft gelanceerd,
moet natuurlijk in het geheel van het verkeersprobleem
van onze stad worden gezien. Hij zou B. en W. willen
vragen, of het hun niet mogelijk is om het vraagstuk
van het doorgaande verkeer door de stad op korte ter
mijn of zo spoedig mogelijk onder ogen te zien en de
raad er over in te lichten wat in dezen de juiste weg
is. Wanneer een oplossing kan worden gevonden met
behoud van al onze grachten, zou spr. dit verreweg het
liefste zijn. Hij wijst er nogmaals op, dat overkluizing
van het desbetreffende deel van de Voorstreek mis
schien behoud van de rest van de grachten tot gevolg
zou kunnen hebben.
De heer Ras zou een enkele kanttekening bij dit voor
stel willen maken. Ook spr. is dankbaar, dat eindelijk te
de*.en iets zal worden gedaan. Men heeft nu al wel een
paar maanden met deze verkeersopstopping aan de
Voorstreek Westzijde te maken. Hierbij wil spr. een
enkele gedachte lanceren, wat betreft het onderhoud
van de overige delen van de stadswallen. Hij heeft zijn
oog hierover laten gaan en hier en daar zag hij een
scheur. Hij meent, dat het goed is, dit vanavond even
ter tafel te brengen. Het is helemaal niet denkbeeldig,
dat er zich in de zeer nabije toekomst weer verzakkingen
voordoen en die zouden ook weer verkeersopstoppingen
meebrengen, die nog ongemakkelijker zullen zijn dan
deze is geweest. Misschien kan voorlopig een bepaalde
som voor onderhoud worden uitgetrokken, in afwachting
van wat zou kunnen gebeuren.
Met enkele woorden wil spr. even aansluiten op wat
de heer Schootstra heeft gezegd over een overkluizing.
Dat komt z.i. op hetzelfde neer als dempen. De heer
Schootstra heeft met zeer veel nadruk gezegd, dat hij
daar tegenstander van is en spr. wil daar heel graag
aan toevoegen, dat hij er misschien nog groter tegen
stander van is en wel in die mate, dat hij per se tegen
stander van het door de heer Schootstra voorgestelde
is. Spr. ziet een andere mogelijkheid. De heer Schoot
stra is voor overkluizing van het onderhavige gedeelte
van de Voorstreek om via de Tweebaksmarkt een door
braak naar de Beurs te krijgen. Die doorbraak is er
reeds, maar op een andere wijze. Daar mankeert echter,
naar spr.'s mening, één ding aan. Als men van de Gro
ningerstraatweg komt en de route Bleeklaan, Alma
Tademastraat, Wijbrand de Geeststraat en de Ooster-
brug (die op dit moment in een zeer desolate toestand
verkeert) volgt, komt men in het centrum. Op die route
zal men zeer weinig richtingsborden vinden, waarop
staat „richting centrum", zoals in andere plaatsen
Wanneer dit weggedeelte goed wordt verzorgd, goed
geplaveid en van goede richtingsborden wordt voorzien
t.o.v. het centrum, dan is, zo gelooft spr., het gehele
probleem van de Westzijde van de Voorstreek opgelost.
De Oostzijde van de Voorstreek kan in dit opzicht
verwaarloosd worden. Spr. is het echter voor 100
eens met wat in het voorstel wordt genoemd een ver
smalling van 1 m van de stadsgracht. Dat heeft tot ge
volg, dat de straat iets breder wordt, vooral wanneer
ook de bomen zullen verdwijnen.
De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat de heer
Schootstra ongetwijfeld heeft gedacht aan het versje
„snoepen leidt tot stelen", toen hij op het idee kwam
van „versmalling leidt tot dempen", maar zo is het in
dit geval, naar spr.'s mening, niet.
Wanneer hier wordt voorgesteld om de gracht met
1 m te versmallen, dan is het daarbij zeer bepaald de
bedoeling om juist de grachten te handhaven. Misschien
ziet de heer Schootstra dit ook wel door, maar voor
degenen, die dit niet zo doorzien, wil spr. zeggen, dat
de bedoeling van het versmallen dus niet is om over 100
jaar de grachten dicht te hebben, maar om de grachten-
per se te behouden. Nu is eigenlijk al het andere buiten
de orde. Toch zal spr. even iets moeten zeggen n.a.v.
wat de heren Schootstra en Ras hebben betoogd. Het
overkluizen van twee segmenten van de Voorstreek is
z.i. een maatregel, die het stadsschoon zeer belangrijk
zou schaden en daarom is het dus niet aan te raden. Hij
heeft de indruk, dat de heer Schootstra daar ook niet
voor is, als er een andere oplossing is te vinden. Naar
spr.'s mening is die wel te vinden. Het geeft hier, om
dat hij buiten de orde is, geen pas te zeggen hoe die
oplossing zal moeten zijn (Gelach), maar hij heeft daar
zeer bepaald op grond van uitspraken van de direc
teur der Openbare Werken en de stedebouwkundige
een opinie over. Z.i. is zo'n overkluizing niet nodig. En
hierbij zou hij het op dit ogenblik willen laten.
De heer Schootstra vraagt eigenlijk een concreet plan
van B. en W. over het leiden van het verkeer, dat langs
de toegangswegen binnenkomt, naar het centrum van
de stad. Wij zijn hiermee, aldus spr., buiten de orde,
maar B. en W. willen deze uitspraak natuurlijk gaarne
aanhoren en zijn ook voortdurend met dit vraagstuk
bezig. En als er t.z.t. een voorstel komt met een zo
duidelijk beeld, dat het waard is aan de raad te wor
den voorgelegd, dan zal het college dit stellig doen en
dan zal het de tijd daarvoor rijp achten.
De heer Ras komt met de gedachte om een algemeen
crediet beschikbaar te stellen, waaruit B. en W., als
spr. dat goed heeft begrepen, het herstel van de wal
muren zouden kunnen bekostigen, zonder van geval
tot geval met een voorstel bij de raad te behoeven te
komen, een gedachte, die zeer sympathiek is en blijk
geeft van enig vertrouwen in het beleid van het college.
Tot nog toe echter hebben B. en W. daar niet gébruik
van willen maken. Overigens acht spr. de gedachte op
zichzelf stellig vruchtbaar, omdat dan met iets meer
snelheid kan worden gewerkt. Hij zal het college dit idee
dan ook stellig bij het opmaken van de volgende begro
ting in overweging willen geven, maar daartegenover
wil hij wel stellen, dat de raad in deze gevallen steeds
in een zo vlot tempo medewerkt, dat de beno
digde samenwerking met de raad door het college nau
welijks als een belemmering wordt gevoeld.
Spr. gelooft, dat hiermee de sprekers, voor zover de
orde het toeliet, beantwoord kunnen worden geacht.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 15 (bijlage no. 131).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
5
Punt 16 (bijlage no. 126).
De heer Rutkens merkt het volgende op: Bij de be
handeling van de gemeentebegroting voor 1955 hebben
wij gewezen op de te geringe subsidiebijdrage van rijks
wege. Dit vond weerklank bij B. en W., die bij monde
van de heer Tiekstra verklaarden, dat het bedrag naar
hun mening te gering was. In de raadsbrief staat, dat
wij uit de gunstige positie van 1953 niet de conclusie
mogen trekken, dat ditzelfde beeld zou kunnen gelden
voor 1954. B. en W. zijn van mening, dat zelfs met een
zeer voorzichtig financieel beleid en dit geldt ook
voor de komende begrotingen de begroting die op
dit ogenblik lopende is ternauwernood sluitende is te
krijgen. Indien echter de verschillende toch noodzake
lijke plannen zullen worden uitgevoerd, staat het te be
zien, of de begroting sluitend is te krijgen.
Wij hebben op deze situatie bij de behandeling van de
begroting 1955 gewezen. Wij hebben toen geen feest
neuzen opgezet, geen spel van demagogie gespeeld en
geen hoerageschal laten horen. Dit heeft tot gevolg ge
had, dat wij met onze nuchtere kijk door de heer Kam-
stra het verwijt kregen toegevoegd, dat wij open deuren
intrapten, maar nu blijkt toch uit het schrijven van B.
en W., dat de nuchtere kijk van de fractie van de com
munistische partij een juiste is geweest; onze kijk was
althans juister dan die van de overige, hier aanwezige
fracties, die hoerageschal aanhieven, natuurlijk omdat
in 1956 verkiezingen op het spel staan.
Wethouder Tiekstra heeft toen gezegd, dat B. en W.
er voortdurend naar zullen streven om de bijdrage van
rijkswege vergroot te krijgen. Wij zouden de vraag wil
len stellen, mede in verband met het feit, dat in de
raadsbrief staat, dat het nog helemaal niet zeker is,
dat de begrotingen sluitende zijn te krijgen, welke stap
pen door B. en W. bij de regering zijn ondernomen, opdat
een groter subsidie zal kunnen worden verkregen. Wan
neer dit tot resultaat heeft geleid, zouden wij dit graag
van de heer Tiekstra willen vernemen. Heeft dit niet
tot resultaat geleid, dan zouden wij de vraag willen
stellen: welke stappen achten B. en W. nog te kunnen
doen, om van rijkswege een groter subsidie te krijgen,
opdat in elk geval het urgentieprogram zal kunnen wor
den uitgevoerd, zonder dat wij daarbij met de financiën
in de knel komen te zitten.
Men zal de heer Tiekstra (weth.) wel ten goede wil
len houden, dat hij min of meer verrast is door het feit,
dat een raadslid in staat is n.a.v. een eindwijziging van
de begroting een betoog op te zetten, dat misschien nog
het beste past bij de behandeling van de begroting van
het komende dienstjaar, maar dit zal wel aan spr.'s
gebrek aan politiek inzicht liggen.
Spr. heeft een ogenblik in onzekerheid verkeerd, toen
de gehele communistische fractie, n.l. het geachte lid
van de raad de heer Rutkens, sprak over de „subsidie-
bijdrage". Ten slotte is spr. gebleken, dat dit raadslid
hiermede bedoelde de rijksuitkering. Het gunstige re
sultaat van 1953 is een gevolg van de vaststelling van
een hogere uitkering. Voor 1954 is die uiteraard wel
weer aanzienlijk lager. Ieder raadslid, dat de begroting-
ziet en de ontwikkeling over 1954 heeft gevolgd, zal
kunnen weten, dat niet de heer Tiekstra, maar uiteraard
het gehele college diligent is t.a.v. de verbetering van
de financiële positie van de gemeente Leeuwarden. B.
en W. hopen er in te kunnen slagen een begroting te
overleggen, die inderdaad duidelijk aanwijst, dat het
verzorgingsniveau van de gemeente Leeuwarden te laag
ligt. Maar dein moet men eerst over gegevens beschik
ken.
De heer Ras zou het college een bedrag ter beschik
king willen stellen om daaruit naar behoefte te putten,
maar daaraan ligt geen behoorlijke begroting ten
grondslag.
Wij hebben, aldus de heer Rutkens, geen antwoord
gekregen op onze vraag. Een gedeelte uit de raadsbrief
is aanleiding geweest tot de woorden, die wij in eerste
instantie hebben gesproken. Ik wil alsnog, om mijn be
toog duidelijk te maken, citeren wat het college in deze
raadsbrief heeft gezegd. En ik meen, dat, als men over
een voorstel spreekt, men dan tevens daarbij kan be
trekken al datgene wat in de raadsbrief door B. en W.
met betrekking tot dat voorstel wordt gezegd. En dan
lezen wij .„in verband met achterstand in de uitvoering
van deze objecten niet of niet volledig in de rekening
1953 tot uitdrukking zijn gebracht, menen wij er met
nadruk op te moeten wijzen, dat uit de cijfers over
1953 niet de conclusie mag worden getrokken, dat de
uitkomsten over 1954 en komende jaren eenzelfde re
sultaat zullen opleveren. Wij vrezen, dat, zodra de las
ten van alle kapitaalsobjecten, waartoe in de laatste
jaren is besloten, volledig in de begroting moeten
worden opgenomen, het niet eenvoudig zal zijn, een slui
tende begroting te verkrijgen. Met het oog hierop blijft
een voorzichtig financieel beheer geboden". Over dat
punt uit de raadsbrief hebben wij gesproken en wij her
halen onze vraag, dat wij van de heer Tiekstra alsnog
gaarne willen vernemen wat het college tot nog toe
concreet heeft gedaan en daarop heeft hij in eerste
instantie niet geantwoord ten einde van rijkswege
een groter subsidie voor de gemeente te kunnen ont
vangen. Of dit al dan niet resultaat heeft gehad, zouden
wij nog gaarne van het college bij monde van de heer
Tiekstra willen vernemen. Is er geen resultaat geboekt,
dan zouden wij wel willen weten, welke wegen er nu
nog open staan, om eventueel een grotere subsidie-uitke
ring, ook over 1954 en 1955, te krijgen.
De heer Tiekstra. (weth.) heeft zoëven deze vraag
niet beantwoord doodeenvoudig om dezelfde reden, waar
om de heer Van der Schaaf, die bij het vorige punt
breedvoerig sprak, buiten de orde was. De vraag: wat
heeft het college concreet gedaan, ten einde van rege
ringswege een groter subsidie voor de gemeente te kun
nen ontvangen, is buiten de orde en spr. ziet helemaal
niet in, waarom er een antwoord op moet worden ge
geven. Spr. gelooft het er rustig bij te kunnen laten.
Hij heeft zoëven duidelijk gezegd en ook bij de be
handeling van de begroting 1955 dat het college er
voortdurend naar streeft
De heer Rutkens: Ik protesteer tegen het feit
De Voorzitter: Het woord is aan de wethouder.
De heer Tiekstra (weth.) er voortdurend naar
streeft om de financiële toestand van Leeuwarden ver
beterd en het verzorgingsniveau verhoogd te krijgen.
Gelet op het feit, dat de heer Rutkens bij voortduring
over „subsidie" spreekt, gelooft spr. aan de adviseurs
van de C.P.N. te moeten vragen in het vervolg de com
munistische raadsleden beter technisch te onderrichten.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 17 en 18 (bijlagen nos. 132 en 125).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Nadat hij heeft medegedeeld, dat hij nog een enkele
aangelegenheid met de raad in besloten zitting heeft
te behandelen, sluit de Voorzitter de vergadering.