6 van het sportpark Cambuur, dat ook aan weerskanten aan een straat grenst. Spr. zou wel meer plekjes kun nen opnoemen en dan zou hij graag van de wethouder willen weten, welke plaatsen dan zo naarstig door de dienst van Openbare Werken zijn bekeken. De heer Van der Schaaf (weth.) geeft mevr. Blank- sma, die meent, dat de door haar aangewezen plaats een terrein achter het Infectiepaviljoen en tussen de scholen etc. wel geschikt zou zijn en die daaraan de opmerking toevoegt, dat daar geen mensen wonen, ten antwoord, dat dit natuurlijk maar een tijdelijke toe stand is, want daar komen zeer pertinent wel mensen te wonen, die buren" zullen worden van de commando post. Deze mensen zullen daar vermoedelijk ook tegen protesteren. Maar dat is niet het grootste bezwaar. Het grootste bezwaar is, dat dit terrein, als spr. de aandui ding van mevrouw het raadslid goed heeft begrepen, bestemd is om te worden aangelegd als recreatieplaats, waar een vijver in zal worden gegraven en waar verder dus een plantsoenachtige situatie zal worden gescha pen. Nu kan men zeggen: die plaats is beter dan het Oosterpark; die mening kan men hebben, maar die deelt spr. niet. Bovendien is dat terrein, gelegen tussen de objecten, die zojuist zijn genoemd, minder goed bereik baar en minder goed aanrijdbaar. (De heer Van der Veen: Daar is geen sprake van.) Spr. handhaaft zijn mening, dat dit het geval is. Als men de kaart voor zich neemt, dan ziet men, dat de toestand is, zoals hij die heeft geschetst; dat kan men niet ontkennen; dat is niet een situatie, die men daar graag ziet komen, die men het liefst heeft. Dat die plaats minder bereik baar is voor gemotoriseerd verkeer en minder gunstig gelegen is t.o.v. de school, is bepaald te handhaven. De heer Ras heeft een soortgelijke opmerking ge maakt, die hier eigenlijk ook al mee beantwoord is. Ook hij heeft nog opgemerkt, dat daar geen mensen wonen, maar spr. heeft al gezegd, dat deze plaats t.z.t. ook wel omwonenden zal krijgen. De heer Rutkens heeft het voorstel gedaan om dit agendapunt aan te houden tot een volgende vergadering. Spr. weet niet, of hij zich aan gedachtenlezen mag schuldig maken, maar misschien zou het kunnen zijn hij laat dat helemaal in het midden dat in die tussentijd de agitatie tegen dit voorstel nog enigszins zal kunnen worden aangewakkerd. Hij gelooft dus niet, dat men goed doet daarop in te gaan. De vraag van de heer Beeksma: kan het aanleggen van de vijver daar met enige spoed worden tegemoet gezien, is spr. in eerste instantie even ontgaan. Hij kan hierop antwoor den, dat dit inderdaad heel gunstig lijkt en dat binnen niet al te lange tijd wel zal kunnen worden overgegaan tot realisering van dit plan, waardoor dus de recreatie in dit gebied weer iets ruimer wordt. Nu heeft de heer De Jong ten slotte nog een aantal plaatsen opgegeven, die z.i. wel in aanmerking zouden kunnen komen. Hij meent, dat er misschien wel een stukje van het sportterrein Cambuur kan worden af genomen. Spr. kan zich wel voorstellen, dat deze ge dachte opkomt, maar hij vreest, dat men, wanneer een dergelijk voorstel aan de raad was voorgelegd, ook daar bezwaar tegen zou hebben gemaakt en terecht, want het afnemen van een stuk van dit terrein is ook vrij ingrijpend en het college zou dit natuurlijk na het gebeurde met de sportterreinen in het Westen niet zo gemakkelijk aandurven. Hij is er overigens niet van overtuigd, dat dit stukje van „Cambuur" beter zou zijn dan de gekozen plaats en dan het stuk achter het Infectiepaviljoen. Dit laatste is om de door spr. zojuist genoemde redenen ook rAinder verkieslijk. En dan vraagt de heer De Jong, met een schalkse gedachte in zijn achterhoofd: en welke plaatsen zijn dan meer bekeken? Nu, dat zijn deze en dergelijke plaatsen (Gelach), d.w.z. dat spr. natuurlijk niet precies weet op welke plaatsen de ambtenaren van de diensten, die aan deze zaak heb ben moeten werken, hebben gekeken. Men heeft inder daad op de kaart nagegaan, waar deze commandopost zou kunnen worden geplaatst. Men heeft natuurlijk ge zegd: op het - hier ook genoemde - terrein aan de Lek- kumerweg kan het niet; op het terrein achter het pa viljoen zal het wel kunnen, maar dan zou de vijver bij de school, waar men juist uit stedebouwkundige over wegingen een open ruimte heeft willen hebben, moeten worden opgeofferd. Zo is men ten slotte tot het voor stel gekomen, wel wetende, dat daar enig bezwaar te gen is, maar, gezien het belang van de zaak, menende, dat dit voorstel aan de raad moest worden voorgelegd. Ten slotte ligt dan ter tafel het voorstel van de heer Rutkens. Spr. weet niet, of dit, nu het niet door een an der lid van de raad is ondersteund, wel een punt van bespreking kan uitmaken. Hij wil er zich niet over uit laten, want hier is hij eigenlijk op het terrein van de Voorzitter. Spr. zou op de gronden, die hij genoemd heeft, willen adviseren dit voorstel niet aan te nemen. Het voorstel-Rutkens wordt door geen der raads leden ondersteund. De Voorzitter stelt voor de beraadslagingen te slui ten. De heer Rutkens vraagt stemming over zijn voorstel. Het wordt met 34 stemmen tegen 1 stem (die van de heer Rutkens) verworpen. De heer Ras verlangt stemming over het voorstel van B. en W. Dit wordt aangenomen met 29 tegen 6 stem men (die van de heren J. de Jong, Ras, Rutkens en Spiekhout, Mevr. Dr. Blanksma-Kok en de heer Mr. Van der Veen). Punt 22 (bijlage no. 154). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 23 (bijlage no. 155). Sub 7. De hear Van der Meer soe inkelde wurden sizze wolle oer it subsydzje oan it „Humanistisch Thuisfront". En dan giet it him net om it bidrach. Spr. lést yn it rieds- brief: „Genoemde stichting exploiteert" ensfh., „clubs, waar getracht wordt de militairen voor enige tijd uit de kazernesfeer te halen en te brengen in een prettige huiselijke omgeving." Dêr binne spr. c.s. it wol mei iens en yn safier dus ek wol mei de wurdearring, dy't yn it riedsbrief foar de aktiviteit fan it „Humanistisch Thuisfront" ütsprutsen wurdt. As spr. nou it skriftlik forsiik fan dizze yn- stansje gced yn 'e holle hat, stiet dêr yn, dat de geast- like forsoarging it eigentlike doel is en dat it bieden fan üntspanning allinnich mar in middel is, dat ek ta dat doel liede kin. Nou is spr. syn fraech oan 'e wet halder dizze: Hwat forstiet it „Humanistisch Thuis front" ünder geastlike forsoarging? Soe dat itselde bitsjutte as godstsjinstige forsoarging, dan sil it wol düdlik wêze, dat spr. c.s. har fragen dêroer hawwe en dat hja byg. de tsjerke en it „Humanistisch Verbond" net op ien hichte stelle. Spr. soe dus graech witte wolle, as de wethalder der tominsten goed efter is, hwat bidoeld is mei de geastlike forsoarging. Wij zijn, aldus de heer Rutkens, niet voor dit sub sidie, niet omdat het is aangevraagd door het Huma nistisch Verbond, maar meer wegens het doel, waarom het is aangevraagd. Wij zijn n.l. van mening, dat hier niet een taak ligt voor de gemeente; deze taak res sorteert onder het Rijk. Het Rijk roept n.l. de dienst plichtigen op en heeft dus ook te zorgen, dat de mili tairen na de diensttijd, in hun vrije tijd dus, voldoende gelegenheid hebben tot recreatie. Wanneer het Huma nistisch Verbond dus meent hierin ook een taak te moeten vervullen, dan zijn wij van mening, dat het niet moet kloppen aan de magere kas van de gemeente, maar aan de volle kas van de heer Staf, die zeker voor de recreatie nog wel wat zal kunnen uittrekken. Het is echter de vraag, of hij dat zal willen doen, want hij voelt meer voor recreatie met stenguns en straaljagers dan voor recreatie in de vorm van ontspanning, waar de militair ook nog iets van kan opsteken voor zijn verdere leven in de burgermaatschappij. Wanneer men deze tendens dus wil wegwerken, dan zouden wij tot het Humanistisch Verbond willen zeg gen: „Trek Staf aan de jas, maar ga onze deur voorbij." De heer K. de Jong zegt, dat, toen bij de laatste be groting een aanvrage ingediend werd voor subsidiëring van de Prot. Christelijke Militaire tehuizen, van a.r. kant gezegd werd, dat dit automatisch tot gevolg zou moeten hebben, dat, wanneer van het Humanistisch Thuisfront een verzoek zou binnenkomen, dit ook zou moeten worden ingewilligd. Dat idee onderstreept hij nog van harte. Dit stelt spr. dus voorop. Wat hem c.s. opvalt, is dit, dat bij het verzoek om subsidie van het Prot. Christelijk Thuisfront de begro ting en de exploitatierekening zijn overgelegd; uit het exploitatie-overzicht bleek toen, naar spr. meent, dat er een tekort was van f 10.000,per jaar. Wanneer hij daarnaast legt datgene wat wordt ge boden door het Humanistisch Thuisfront, dan meent hij, dat dit op een bedrag van in totaal f 300,a f 400, komt. Dit feit moet z.i. ook in de oordeelvelling van de raad betrokken worden. Het gaat niet alleen om een bepaald sympathiek gebaar tegenover de militaire tehuizen van de drie verschillende richtingen, maar er moet ooit een zeker verband gelegd worden tussen wat door de verschillende tehuizen werkelijk gepresteerd wordt, wat dan uit de exploitatierekening kan blijken. Spr. zou B. en W- willen verzoeken bij de volgende be groting eventueel ook in hun oordeelvelling te betrek ken in hoeverre het subsidie-bedrag aan wijziging on derhevig dient te zijn. Diegenen, die meer bieden dan het Humanistisch Thuisfront, dienen ook een hoger sub sidie te ontvangen. Dat wil niet zeggen, dat spr. de gehele exploitatie uit de gemeentekas zou willen doen betalen. Hij stelt voorop, dat het hier primair een rijks taak betreft, maar dat de gemeente bij wijze van waar dering een subsidie geeft. Daarmede dient zij echter niet alleen rekening te houden met wat qualitatief, doch ook wat quantitatief geboden wordt. De heer Vellenga (weth.) is het op één punt van avond wel eens met de heer Rutkens en dat is n.l. daar, waar deze constateert, dat het werk voor deze jongens eigenlijk een taak voor het Rijk is, hetzelfde dus wat ook de heer K. de Jong in laatste instantie heeft be toogd. Zo is het ook altijd gezien door het gemeente bestuur van Leeuwarden. De Rijksoverheid haalt deze jongens voor een bepaalde duur uit de gezinnen en zou dus in eerste instantie zijn aangewezen, om hun iets te bieden in hun vrije tijd. Ondanks dat is het college meegegaan met de grote meerderheid van de raad, om toch vanuit een zekere verantwoordelijkheid als garni zoensstad en uit verantwoordelijkheid voor jongens uit deze gemeente, die elders zijn gelegerd, iets te doen. B. en W. hebben, als blijk van waardering, een bepaald bedrag uitgetrokken en hebben daarbij niet zonder meer naar de begroting gekeken, want dan zouden zij een gans ander subsidie hebben moeten verlenen. Zij heb ben slechts een gebaar willen maken om de stichtingen het gold destijds de Prot. Christelijke en R.K. Mili taire Tehuizen op een bepaalde manier van hun sympathie te overtuigen. Dat betekende, dat zij dit werk naar de financiële kant gelijkelijk zouden waar deren. De heer Van der Meer vroeg, of B. en W. in hun ge- dachtengang de kerk en het Humanistisch Verbond op één lijn stellen. Dat is gans en al niet het geval. Zij gaan alleen uit van de werkelijkheid in het volk. Wij leven hier laat ik het even, aldus spr., wat fraai zeggen (niet bij uitzondering overigens!) bij de bron nen van de Reformatie, het Rooms-Katholicisme en het Humanisme. Dat is een feit, dat heeft men te accep teren en ook, dat landgenoten, die leven bij deze bron nen, tot bepaalde activiteiten komen, ook op het onder havige terrein. Natuurlijk moet de heer Van der Meer het Humanistisch Verbond niet zonder meer vereen zelvigen met het Humanistisch Thuisfront, evenmin de Protestantse kerken met het Prot. Christelijk werk op dit terrein. Daar is wel enig verschil tussen. Spr. ge looft, dat de geestelijke verzorging door het Humanis tisch Thuisfront in de eerste plaats gedaan zal worden in Humanistische, niet in godsdienstige zin in de ge bruikelijke betekenis van het woord. Er zal enige gees telijke steun in individuele gevallen verleend worden. Men ziet dus ontspanning en ontwikkeling wel als een onderdeel van een zekere vorming, maar het heeft niet godsdienstige betekenis, zoals dat sterk geaccentueerd wel het geval zal zijn bij de Christelijke en R.K. mili taire tehuizen. De heer K. de Jong heeft gezegd, dat van zijn kant destijds is verklaard, dat, wanneer van het Humanis tisch Thuisfront een aanvrage zal binnenkomen, men daarop vanzelfsprekend gunstig zou reageren. Hij heeft het woord „automatisch" genoemd, maar dit lijkt spr. te veel op „automatisme", dat ook een enkele keer in bepaalde discussies voorkomt. De heer K. de Jong heeft voorts gesproken over waardering naar prestatie. Op grond van dit argument verzocht hij B. en W- bij de volgende begroting met een zekere variatie, wat de subsidiëring betreft, te komen. Nu moet spr. terugkomen op wat in de raadsbrief staat en op wat hij in het begin heeft gezegd: B. en W. zien dit los van de financiële positie van de stich tingen en los van het normale subsidiebeleid. Zij zien dit als een gebaar, een bepaald blijk van waardering. Men kan zonder meer niet van B. en W. verwachten, dat zij met voorstellen in de door de heer De Jong bedoelde richting zullen komen. Maar mocht blijken, dat in de raad bepaalde gedachten leven, die in woor den of in voorstellen worden gerealiseerd, zal het col lege natuurlijk dergelijke voorstellen, wanneer die door meerdere personen zijn ondertekend, welwillend in dis cussie stellen. De heer Rutkens is eigenlijk een beetje geschrokken van de vele gebaren, die de wethouder heeft gemaakt. Hij is maar aan het waarderen geweest en spr. is er van geschrokken, omdat dit waarderen zo plotseling kwam. Als hij zich goed herinnert, is er verleden jaar een verzoek om subsidie ingediend door een instantie, die zich wel niet direct bezig hield met recreatie, maar met het verkrijgen van rechten voor invalide militai ren, n.l. de Bond van Mobilisatie-invaliden. De waar dering vau de heer Vellenga ging toen niet plotseling zo ver als vandaag. Wij zouden toen, aldus spr., graag hebben gezien, dat zijn waardering een klein beetje verder was gegaan. Wij kunnen dan ook niet erg on der de indruk zijn van de woorden van deze wethouder. Wanneer men wil spreken over waardering, dan mag men geen verschil maken tussen de een en de ander en de wethouder had dus ook verleden jaar zijn waar dering moeten uitspreken. Wij zijn tegen dit punt, omdat wij mét de wethou der van mening zijn, dat hier een taak ligt voor het Rijk. De hear Van der Meer wol op de kwesje fan de geast like forsoarging noch wol efkes weromkomme. Der binne hjir joun al earder sitaten levere en nou soe spr. it ek dwaen wolle. Hij lést yn in stik oer „Overheid en Humanisme" dizze sin: „De kwestie van eventuele geestelijke ver zorging door het humanistisch verbond raakt het pro bleem van de overheidsbemoeiing met het geestelijk leven des volks. Door welke principes behoort een christelijk politicus en dus ook een christelijk minister zich te laten leiden?" It is dus düdlik, dat dit stik skreaun is nei oanlie- ding fan de bihanneling fan dit ünderwerp yn de Twadde Keamer, hwer't Minister Staf by bitrutsen is. Nou hat de wethalder düdlik sein en spr. c.s. sjogge dat ek sa dat men hjir ünderskied en düdlik ünder- skied tusken geastlike forsoarging en godstsjinstige forsoarging meitsje moat. Spr. kin wol mei him mei- gean, as hy seit: „Hwat it Humanistisch Verbond docht is net presiis itselde as hwat it Humanistisch Thuis front docht. Spr. wol lykwols it meigean fan syn frak- sje noch wol efkes motivearje en wol mei in sitaet üt in rede fan Professor Van Niftrik, dy't gyng oer „Hu manisme en Christendom": „De spreker leidde zijn le zing in met de conclusie, dat een algemeen oordeel over Humanisme feitelijk niet mogelijk is, omdat er wezens trekken te vinden zijn, die zowel het Christendom als het Humanisme heeft. Ook is de vraag, wat men pre cies onder Humanisme verstaat, hierop van invloed.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1955 | | pagina 4