10
wikkeld en pas dit jaar op de markt gekomen en heeft
de goedkeuring van het K.E.M.A. en van de Nederlandse
Vereniging van Huisvrouwen gekregen. Dit is een aan
tal waarborgen, waardoor spr. wel vertrouwen in het
apparaat heeft (dit aan het adres van Mevr. Blanksma).
De heer Rutkens zegt, dat zijn fractie t.a.v. punt 5
der wijziging van de gemeentebegroting Commandopost
Bescherming Bevolking de aantekening zou willen heb
ben, dat zij tegen is.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 24 (bijlage no. 137).
Hoewel de heer IJtsma c.s. het bezwaar, dat tegen
invoering van de verplichte vacantie voor kappersbe-
drijven, die door het college naar voren zijn gebracht,
wel grotendeels kunnen onderschrijven en zij er der
halve thans geen bezwaar tegen zullen maken om op het
verzoek van de afdelingen Leeuwarden van de Neder
landse Kappersbond, de Algemene Bedienden Centrale
en de R.K. Kappersbediendenbond ,,St. Cosmas", afwij
zend te beschikken, zouden zij zich toch niet tegen een
verplichte vacantieregeling verzetten. Dat wil niet zeg
gen, dat er in spr.'s fractie daarover strijd heerst.
Immers ook onder de middenstand spr. bedoelt daar
mee de handelende middenstand is gedurende de
laatste jaren de wens naar voren gekomen jaarlijks
de bedrijven gedurende korte tijd te sluiten, om in de
gelegenheid te zijn, evenals het personeel, van de va
cantie te genieten.
Spr. meent, dat hiermee een tweevoudig belang is
gediend en wel in de eerste plaats het belang van de
werkgevers, die daar behoefte aan hebben, maar zeker
ook het belang van de werknemers, die hun vacantie,
welke meestentijds bij collectieve arbeidsovereenkomst
is geregeld, door het vaststellen van een vacantieweek
overeenkomstig de Winkelsluitingswet beter verzekerd
zien. In verschillende gemeenten spr. meent ook in
de onze is, hier en daar met bevredigend resultaat,
getracht om in onderling overleg tot een regeling te
komen, maar zo'n regeling stuit soms af op onwelwil
lendheid van enkele personen. De vrijwillige regeling
biedt in het algemeen onvoldoende waarborg voor de na
leving, zodat spr. c.s. het van harte toejuichen, dat in
de Winkelsluitingswet een artikel 3 is opgenomen, dat
de gemeenteraad bevoegdheid geeft een vacantierege
ling voor groepen van winkels vast te stellen.
Spr. heeft met zijn betoog willen zeggen, dat hij c.s.
meegaan met het voorstel van het college, maar het
betekent niet, dat zij zouden willen afstappen van het
voornemen om bij volgende gelegenheden een verplichte
vacantieregeling ook t.a.v. de kappers van harte
te steunen. Spr. hoopt dan ook, dat de kappers volgend
jaar in de gelegenheid zullen zijn met een ander voor
stel te komen, dat op een grotere meerderheid zal
steunen dan op het ogenblik en waarbij ook enkele
dingen, die thans niet opgelost zijn, kunnen worden
ondervangen. Als dat zo zal zijn, zullen de kappers
patroons en kappersbedienden ongetwijfeld op de mede
werking van zijn fractie kunnen rekenen.
De heer Kamstra vindt het ook een wat moeilijk ge
val, want de afdeling Leeuwarden van de Ned. Kap
persbond heeft zich bij meerderheid voor een verplichte
vacantieregeling verklaard en ook de bedienden kon
den daarmede accoord gaan. Weliswaar is de meerder
heid zeer klein en na lezing van de bezwaren in de
raadsbrief kwam spr. wel tot de overtuiging, dat de
meeste kappers niet voldoende de consequenties van dit
verzoek hebben doordacht. Spr. is het met de heer
IJtsma eens, dat alles te zeggen is voor een verplichte
regeling, maar hij meent, dat de kappers geen dienst
wordt gedaan, wanneer nu een regeling wordt vast
gesteld, zoals die thans wordt gevraagd. Men kan
hun beter even de gelegenheid geven om de zaak
nog eens te bekijken en volgend jaar een voorstel
te doen, dat geen twistpunten meer bevat en dat vol
doende klaarheid geeft. Zodoende kunnen spr. c.s. met
het voorstel van B. en W. accoord gaan.
De heer Rutkens zegt, dat de beide vorige sprekers
hebben opgemerkt, dat dit verzoek tot vaststelling van
een verplichte vacantieregeling voor kappersbedrijven
een zeer moeilijke zaak is. Wanneer men het aantal
kappers in aanmerking neemt, dat een verplichte va
cantieregeling wenst, dan kan men vaststellen, dat in
elk geval de meerderheid in de kappersbedrijven er
voor is. Daarmee zou men in vele andere verenigingen en
organisaties natuurlijk zonder meer klaar zijn. Dat is in
dit geval niet zo, omdat men hier inderdaad te maken
heeft met consequenties, voortvloeiende uit het feit, dat
er nog enkele kleine zelfstandige kappers zijn, die zon
der personeel zitten en wier wekelijks inkomen van
dien aard is, dat ze het loon van een bediende ook niet
kunnen missen. Dat brengt met zich mee, dat men
deze consequenties ernstig moet overwegen.
Er worden daarnaast spr. komt hier straks even
op terug - nog enkele andere punten genoemd, maar
deze zouden wij, aldus spr., niet in overweging willen
nemen, ook niet bijv. het bezwaar van de dameskappers,
dat een regeling te star zou zijn. Dat ligt eigenlijk
min of meer aan de samenwerking in hun eigen orga
nisatie.
Thans komt spr. terug op het bezwaar van de kleine
zelfstandigen.
Wij zijn in principe voor een verplichte vacantie
regeling. Wij zouden deze gaarne ook dit jaar in
toepassing gebracht willen zien, omdat ook wij, even
als de heer IJtsma, maar al te goed weten, dat er
kleine zelfstandigen zijn, die het grote belang van
deze zaak nog niet zien en daarom menen, niet hun
medewerking aan deze zaak te moeten verlenen. Om
deze reden en om het dwarsbomen zo zou men het
kunnen noemen dat deze zaak doorkruist, zijn we
eigenlijk voor een verplichte vacantieregeling. Maar
nu ligt het vraagstuk van de kleine zelfstandigen ter
tafel. Gebleken is, dat de kappersorganisaties hiervoor
nog geen oplossing hebben kunnen vinden en dat is
natuurlijk helemaal niet verwonderlijk, omdat, indien
hier een oplossing zou moeten worden gevonden, deze
o.i. toch in hoofdzaak gelegen zou zijn in het verkrij
gen van een compensatie voor de kleine zelfstandigen.
Dat is voor deze organisaties natuurlijk een handicap,
waar ze zo één, twee, drie nog maar niet overheen zijn.
Wij willen daarom toch gaarne, ten einde aan deze be
slommering voorbij te kunnen komen de raad zal
volgend jaar weer met dit vraagstuk te maken krijgen
en de kans zal bestaan, dat een verplichte vacantierege
ling weer geen doorgang kan vinden vanwege het pro
bleem der kleine zelfstandigen de vraag willen stel
len: in hoeverre kan hier de dienst van Sociale Zaken
zijn medewerking verlenen? Als de kleine zelfstandigen,
die toch ook een rol in het economische leven vervui
len, met vacantie willen, krijgen ze niet, zoals vele
werknemers in het vrije bedrijf, een extra bedrag mee
naar huis, om van de vacantie te genieten, maar moe
ten ze daarvoor een zeer belangrijk offer brengen.
Spr.'s vraag is dus: in hoeverre kan hier de dienst van
Sociale Zaken een regeling creëren, die dit bezwaar
ondervangt
De Voorzitter verklaart, namens het college, weinig
behoefte te gevoelen te antwoorden op de opmerkingen,
die door de drie verschillende sprekers zijn gemaakt.
De mening van het college, dat deze aangelegenheid voor
dit jaar nog niet rijp is voor een regeling, is door geen
der drie sprekers bestreden en daar gaat het juist om.
Of een volgende keer tot de vaststelling van een rege
ling zou moeten worden overgegaan, is nu niet aan de
orde. Als deze zaak een volgend jaar opnieuw bij het
college komt, dan moeten de omstandigheden van dat
ogenblik worden betrokken in de overweging, of aan
de raad kan worden voorgesteld tot invoering van een
verplichte vacantieregeling te besluiten. Dit is in grote
mate afhankelijk van de ondernemers zelf, n.l. of zij
kans zien het in voldoende mate eens te worden over
een regeling.
Wat de vraag van de heer Rutkens betreft, herhaalt
spr., dat een regeling voor een volgend jaar niet aan de
orde is. Bovendien kan een eventuele steunverlening
alleen in het kader van maatschappelijk hulpbetoon
li
plaats vinden en deze is aan het oordeel van de raad
onttrokken.
Hierbij meent spr. het te moeten laten.
De heer Rutkens wil nog graag iets over de zaak
zeggen. Natuurlijk beseffen wij, aldus spr., dat het op
dit moment moeilijk is te besluiten tot het vaststellen
van een verplichte vacantieregeling. Wij zijn dan ook
van mening, zo vervolgt hij, dat deze dit jaar nog niet
tot stand moet komen. Dat is jammer genoeg, omdat
ook de kleine zelfstandigen vacantie nodig hebben,
maar een verplichte regeling brengt te grote nadelen
voor hen rnee. Toch is spr. van mening, dat, indien een
volgend ja,ar opnieuw een verzoek van de organisaties
bij de raad komt, deze zal moeten bezien in hoeverre
hier een taak voor maatschappelijk hulpbetoon of voor
sociale zaken ligt. Ten einde deze zaak dan tijdig aan
de orde te krijgen, zou spr. de diverse organisaties wil
len adviseren zeer vroegtijdig een verzoek in te dienen.
De Voorzitter behoeft op dit advies aan derden niet
in te gaan. Deze kwestie is nu niet aan de orde.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 25 (bijlage no. 156).
De heer Van Balen Walter is, in tegenstelling met
de vorige sprekers, weinig enthousiast over de Winkel
sluitingswet 1951, die de raad de verplichting gaf zich
met regelingen als de onderhavige te moeten bezighou
den. Deze regelingen hebben z.i. een zeer star karakter
en kunnen onvoldoende rekening houden met de persoon
lijke belangen van betrokkenen. Uiteraard zullen de be
langen van deze verschillende betrokkenen ook geheel
verschillend zijn. Hier denkt spr. speciaal aan de vraag,
of het bedrijf met of zonder personeel werkt en vooral
de bedrijven mét personeel worden door dit soort rege
lingen zowel wat het personeel als wat het bedrijf zelf
betreft, in hoge mate geschaad. Deze bedrijven kunnen
in onderling overleg veel beter beide belangen beharti
gen dan mogelijk is in een zo starre overheidsregeling.
Spr. wil gaarne erkennen, dat het college door de meer
gevarieerde verdeling der groepen blijk heeft gegeven
oog te hebben voor de particuliere belangen, maar dat
neemt niet weg, dat z.i. aan een dergelijke regeling toch
zeer vele bezwaren kleven en hij gelooft, dat het college
deze bezwaren in de raadsbrief niet voldoende tot hun
recht heeft laten komen. De argumentering o.a. van
punt 1 acht hij bepaald zwak. De vraag is: hoe verhou
den zich de vaste lasten tot de netto winst, eenvoudiger
gezegd: in hoeverre zullen grotere bedrijven een grotere
schade ondervinden van een dergelijke regeling dan
kleinere Spr. kan zich heel goed een situatie inden
ken, dat de schade van eerstgenoemde bedrijven aan
zienlijk uitgaat boven die van laatstgenoemde. Afge
zien van deze vrij algemene bezwaren, meent spr., dat
de zaken van kleinhandelaren, een combinatie van loop-
en uitbrengzaken, zich heel slecht lenen voor een
starre overheidsregeling. Hier liggen de belangen
z.i. toch wel zeer verschillend. Het college vindt, dat
deze bezwaren in de afgelopen jaren niet zo erg naar
voren zijn gekomen, maar spr. meent dat toch te mo
gen betwijfelen, want deze belangen lijken hem het
mag een keer gelukken door een onderlinge overeen
komst tot een oplossing te komen zo gemakkelijk
te schaden, dat hij zich haast niet kan voorstellen, dat
een regeling als hier bedoeld bevredigend voor een der
gelijke groep van zaken kan zijn. Als spr. denkt aan
soortgelijke groepen van zaken t.a.v. de kleinhan
delaren in melk is hem bekend, dat dezen in verschil
lende steden geheel zelfstandig een uitstekend verlopen
vacantieregeling hebben gehad dan gelooft hij stel
lig, dat de overheid niet al te snel moet ingrijpen om
een vacantieregeling te maken; dan wordt zo gemak
kelijk door het bedrijfsleven de weg van de minste
weerstand gekozen. Hij acht het wel degelijk mogelijk
in het bedrijfsleven bij goede wil onderling tot een
regeling te komen, die dan z.i. zeker het geheel spr.
heeft dit, zoals gezegd, geconstateerd bij de melkhan
delaren veel meer bevredigt dan dit soort overheids
regelingen.
Vooralsnog kan spr. dus zijn stem niet aan dit voor
stel geven.
De heer Mani wil in het kort even ingaan op wat de
heer Van Balen Walter hier naar voren bracht, omdat
eigenlijk alles vast ligt op het feit, dat van degenen,
die het vorige jaar voorstanders van verplichte sluiting
waren, dit jaar niemand is afgevallen. Dat bewijst vol
doende, dat in eigen kring de regeling zo goed is be
vallen, dat men in het geheel geen behoefte had daarop
terug te komen.
Het verwondert ons, aldus de heer Rutkens, dat de
fractie van de V.V.D., althans de heer Van Balen Wal
ter, bezwaren tegen deze regeling naar voren brengt.
Misschien heeft spr. volgens hun opvatting een ver
keerd begrip over democratie, maar hij wil toch pogen
om z ij n opvatting uiteen te zetten. Verreweg de
grootste en bijna de grootst mogelijke meerderheid van
deze kleine zelfstandigen wil een regeling. Nu zegt,
aldus spr., mijn democratisch gevoel, dat dan zo'n rege
ling tot stand moet komen en dan moet dat handjevol
o, nee, er moet nog een vinger bij! zich daarbij
maar neerleggen. En als ze dat niet willen, goed, wat
kan ons dan weerhouden hen tot sluiting te verplich
ten? Nu gelooft spr., dat, als hij de heer Van Balen
Walter goed heeft begrepen, diens opvatting van de
mocratie hierin bestaat: „Je moet je door de zes tegen
standers net zo lang laten ringeloren, totdat de meer
derheid geen vacantie krijgt." Wij hebben reeds gezegd,
dat dezelfden volgend jaar opnieuw met dezelfde be
zwaren zullen komen. Dat bewijst het thans weer in
gekomen adres. En zij zullen met dezelfde bezwaren
blijven komen. Natuurlijk moeten ze een offer brengen,
maar de kleine zelfstandigen moeten heel vaak een
offer brengen voor de groten en laten we de enkele
keer, dat de groten ook eens een offertje moeten bren
gen, daar dan maar aan medewerken. Laten we die
verantwoording maar op ons nemen. Dat geeft ons in
elk geval de zekerheid, dat de grootst mogelijke meer
derheid dit jaar met vacantie kan gaan.
De heer Van der Veen vindt het eigenlijk dwaas, dat
over dit punt zo lang gepraat wordt, omdat men het
er toch niet over eens wordt. Het is spr. absoluut niet
duidelijk, waarom de kleine zelfstandigen niet de vrij
heid mogen hebben vacantie te nemen zo vaak zij dat
willen en waarom moeten ze gedwongen worden een
bepaalde week vacantie te nemen? Zo'n regeling is te
star. Zij zeggen: men gaat ons voor een week lam leg
gen en dat betekent verlies. Spr. gelooft, dat de
P.v.d.A. zich niet los kan maken van de vacantierege
ling, waar ze zo verschrikkelijk voor is, omdat het
belang van de werknemers er bij betrokken is. Maar
de Winkelsluitingswet heeft met de arbeidskwestie
niets te maken. Daar is de Arbeidswet voor.
Wanneer men een vacantieregeling maakt, waardoor
deze bedrijven, op een paar weken samengedrongen,
stil moeten liggen, dan dwingt men daardoor ook het
personeel in die bepaalde weken er uit te gaan. Vacan-
tiespreiding krijgt hier dus geen kans. Mensen, die
liever eens op een andere tijd met vacantie willen gaan.
omdat het dan rustiger is, kunnen dat niet doen. Waar
om laat men deze zelfstandigen nu niet eens een keer
vrij? Men moet niet gaan praten over offers. Laat
men dan zelf eens een offer brengen.
De Voorzitter zegt, dat de raad het vorige jaar al in
beginsel in een soortgelijke situatie het besluit heeft
genomen, om hier een vacantieregeling voor deze groep
ondernemers tot stand te brengen. De situatie is na
die tijd in geen enkel opzicht veranderd, zodat B. en W.
wel mogen uitgaan van de uitspraak, die de raad het
vorige jaar in deze materie heeft gedaan. En ook al
zou die uitspraak niet gevallen zijn, dan is de situatie
hier nu toch zo, dat 73 van de 90 handelaren zich voor
een verplichte vacantieregeling hebben uitgesproken.
Bovendien hebben de Kamer van Koophandel en de
Leeuwarder Middenstandsraad hierover een gunstig
advies uitgebracht, zodat aan alle mogelijke eisen, die
op grond van de wettelijke bepalingen mogen worden
gesteld, is voldaan. B. en W. mochten en misschien
zelfs: moesten in dit geval stellig met dit voorstel