De mededelingen sub A en B worden voor kennisge ving aangenomen. Punt 2 (bijl. no. 208). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 3 (bijl. no. 225). De aanbeveling van B. en W. luidt als volgt: W. Baljet te Zaltbommel. Benoemd wordt de aanbevolene, met alg. stemmen. Mevr. Ringenaldus-v. d. Wal en de heer G. de Jong vormden het stembureau. Punten 4 t/m 13 (bijl. nos. 218, 220, 223, 226, 217, 214, 216, 210, 211 en 212). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 14 (bijl. no. 209). Bij de heer Kamstra komt de vraag op, of het in deze omstandigheden niet beter was geweest een vrije ver pachting te houden, nu een ander dan de oorspronke lijke hier als pachter is opgetreden. Spr. kan die figuur niet bewonderen en hij vraagt zich af, of de marktmees ter hiermee op de hoogte is geweest. De heer Tiekstra (weth.) wil beginnen met op te mer ken, dat het recht van verlenging van de pachtovereen komst van deze soort inrichtingen eigenlijk redelijk is, omdat van de pachter bij de eerste overeenkomst meest al een niet onaanzienlijke investering wordt gevraagd. Daarbij komt, dat tijdig de overeenkomst van de zijde van B. en W. is opgezegd juist onder de indruk van de resultaten van de exploitatie om tot een hogere pachtsom te komen. Spr. geeft toe, dat het een beetje vreemde gang van zaken is geweest, clat, zonder dat het college daarvan kennis heeft gekregen, feitelijk een andere persoon deze buffetten heeft geëxploiteerd. Hij kan daar wel aan toe voegen, dat op grond van de inhoud van de oorspronke lijke pachtovereenkomst deze zelfde persoon de zeker heidstelling had verleend. Dit gaf een zekere garantie voor de nakoming van de verplichtingen en daardcor heeft het niet onmiddellijk de aandacht getrokken, dat de eigenlijke pachter niet aanwezig was. Het was in de practijk zo, dat degene, die als pachter aanwezig was, eigenlijk de exploitatie der buffetten had. Spr. gelooft, dat het op grond van de gang van zaken in het verleden eigenlijk redelijk is om, waar het risico gedragen werd door de heer De Jong senior, nu deze pachtovereenkomst op een andere naam te verlengen, ook rekening houdende met het feit, dat de pachtsom vrij aanzienlijk is opgevoerd. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 15 (bijlage no. 221). De heer Drentje leest op de laatste bladzijde van de toelichting, dat in het plan een terrein van 4000 m- voor het aanleggen van een speeltuin is gereserveerd, aange zien de bestaande tuin tegenover de Verstolkstraat moest verdwijnen. Als spr. het goed begrijpt, is dit het terrein, dat op de kaart groen gekleurd is. In de bebouwingsvoorschrif ten staat in art. 16: „Gronden bestemd tot speelweide, op de kaart aangeduid met de letter S, mogen niet wor den bebouwd, maar moeten als zodanig worden aange legd en onderhouden". Wat wordt hier nu in het voor stel bedoeld: speelweide of speeltuin? Het zijn z.i. ge heel verschillende begrippen. Een speeltuin veronder stelt iets beslotens, met toezicht, clubwerk, enz. Dat staat er echter niet. „Speelweide" staat er en dat doet spr. denken aan een grasveld, waarop alle kinderen vrij mogen spelen. Hij heeft veel waardering voor beide vormen van recreatie, maar waar een normale speel tuin al 4000 m- vergt, vrezen hij c.s., dat er voor een speelweide geen plaats meer zal zijn en omgekeerd geldt hetzelfde. Spr. zelf denkt in dit geval altijd nog aan een derde vorm van recreatie voor kinderen, n.l. de school- en werktuinen, waarmee men in verschillende steden zulke goede ervaringen heeft, o.a. in Den Haag en Utrecht. Ook dit zijn tuinen van vrij willekeurige grootte, van bijv. 500 tot wel 4000 m-, verdeeld in stukjes van 10 a 20 m-, waarop kinderen van de hoogste klassen der lagere scholen onder meer of minder toezicht groente en aard appelen of bloemetjes kunnen kweken en/of het kweken van cultuurgewassen wordt gedemonstreerd. Nu staat in de bebouwingsvoorschriften: „Het westelijke gedeelte wordt gevormd door de gardenierslanden langs de Pot- marge. Deze gronden zijn bestemd voor tuinbouwdoel- einden. Aangezien te verwachten valt, dat deze gronden mede een recreatieve functie zullen krijgen", enz. Spr. leidt uit deze woorden af, dat men, om in de toekomst te komen tot deze door hem genoemde vorm van kinder activiteit, op deze terreinen aangewezen is. Spr. zou dus zijn drie vragen willen herhalen: le. Wordt hier bedoeld A een speeltuin of B een speel weide 2e. Is in geval A ook plaats voor B en in geval B ook plaats voor A? 3e. Kan onder de toekomstige recreatieve functie van gardeniersland aan de Potmarge ook worden ver staan het stichten van school- en werktuinen voor lagere school-kinderen Het punt, waar de heer K-. de Jong graag iets van zou willen zeggen, is het vestigen van middenstandswonin gen, van winkelpanden, in de buitenwijken. Wij hebben in een ander stadsdeel, waar inmiddels heel wat ge bouwd is, de laatste jaren een beetje ervaring gekregen op dit stuk van zaken en misschien ervaring van dien aard, dat het probleem van vestigen van winkelpanden in de buitenwijken toch wel bijzonder de aandacht nodig heeft. Voor het Westen is er destijds een uitbreidingsplan ge weest, waar nogal wat dagwinkels geprojecteerd wer den, die, als spr. goed is ingelicht, practisch nog niet zijn afgenomen; er bestaat nog geen animo bij de mid denstanders. Bij het uitbreidingsplan voor het Oosten was deze berekening, dat per 1000 woningen 47 wo ningen gereserveerd zouden worden voor winkel- en be drijfspanden. Intussen heeft de plaatselijke middenstand in samenwerking met de Kamer van Koophandel ook een berekening voor hetzelfde gebied gemaakt, maar deze kwam in plaats van op 117 op 2500 woningen i of van 47 op 1000) op een aantal van 78 op 2500. Dat is dus een verhouding van 2 3. Volgens de georganiseer de middenstand ligt het genoemde aantal winkels in het oostelijk deel van de stad met zijn 10.000 inwoners straks waarschijnlijk aan de hoge kant. Dit houdt ver band met de positie van Leeuwarden, wat de bezetting' van de detailhandel betreft. Het schijnt, dat Leeuwar den, vergeleken bij het normale, ongeveer 20 over bezetting heeft en dat zal in het bijzonder ook het geval zijn in het gebied, dat grenst aan het gebied, waarvoor thans dit uitbreidingsplan geldt. Dat heeft tal van win kelpanden en zal ook het onderhavige gebied kunnen be strijken. Het is zaak, dat het college aan dit punt iets meer aandacht besteedt. Spr. stelt zich voor, dat, wanneer hier straks voor de winkels, die nu gepland zijn, onvoldoende animo zal bestaan, deze panden zonder al te veel bezwaar voor andere doeleinden gebruikt zullen kunnen worden, bijv. voor gezinsbewoning. Dan dient de bouw echter niet te geschieden in de vorm van de in het Westen geplande dagwinkels. Dergelijke winkels zullen moeilijk omge schakeld kunnen worden tot gezinswoningen. Verder is het volgende een punt van belang: Wil men straks de winkelpanden doen bezetten door middenstan ders, dan zal de financieringsregeling meer in het cen trum geplaatst moeten worden. Wanneer de midden standers straks winkels willen kopen, gaan daar in deze tijd grote bedragen mee heen; gezien de financiële re geling, die vanwege het Rijk in de loop van deze zomer is afgekomen, liggen er op het ogenblik misschien wel gunstige mogelijkheden voor hen, maar het zou daarbij wenselijk kunnen zijn, dat het gemeentebestuur zoveel 3 mogelijk organen en instanties, die op dit gebied werk zaam zijn, inschakelt, opdat men, wat de financiering betreft, tot een zo doelmatig mogelijke verdeling zal komen en ook tot een zo doelmatig mogelijke bezetting. Dit vraagstuk staat niet op zichzelf. Het hangt ook sa men met het gehele saneringsvraagstuk van de plaatse lijke middenstand. Wanneer er 20 overbezetting is, zou de wenselijkheid zich kunnen voordoen, enkele midden- standeis, die in de overbezette gebieden wonen, over te hevelen naar die gebieden, waar geen winkels zijn, want in de nieuwe woonwijken voorzien winkels in een eco nomische behoefte. Men kan moeilijk zeggen: In dit plan worden geen winkels geprojecteerd, omdat in een aangrenzend deel van de stad te veel winkels zijn. Er zal overleg met de middenstandsorganisaties en mis schien met de Kamer van Koophandel moeten worden gepleegd en mogelijk zal ook bedrijfstakgewijze over legd moeten worden. Spr. stelt het misschien te simplistisch voor, terwijl de werkelijkheid wellicht gecompliceerder zal zijn. En gezien de verschuiving, die zich op dit stuk van zaken voordoet, heeft dit vraagstuk de aandacht van de raad zeker nodig. Uit een rapport van het Economisch Insti tuut voor de Middenstand blijkt, dat in de gemeenten Baarderadeel, Hennaarderadeel en Rauwerderhem van 1949 tot 1954 13% van de aanwezige middenstanders gewoonweg geruisloos weggesaneerd was, hetzij door emigratie, hetzij door uitkoop. Het komt spr. voor, dat, wanneer er zich moeilijkhe den in het maatschappelijk leven voordoen, het zaak is, deze door middel van overleg tot een harmonische op lossing te brengen. Het college zal hier wel oog voor hebben, maar nu er een nieuw uitbreidingsplan voor de raad ligt, is het misschien goed voor het grote probleem Van vestiging van winkelzaken in de buitenwijken de aandacht van B. en W. te vragen en er op te wijzen, dat gebruik gemaakt zou kunnen worden van het over leg, dat spr. heeft genoemd. De heer Van der Schaaf (weth.) zegt, dat de heer Drentje een 3-tal duidelijk omschreven vragen heeft gesteld. In de eerste plaats vraagt hij: ,,Wat is hier nu eigenlijk bedoeld: dit terrein te reserveren voor speel weide of voor speeltuin, waarbij hij duidelijk onderscheid tussen beide maakt. Spr. kan antwoorden, dat de re dactie van de bij de bijlage behorende bebouwingsvoor schriften kan worden uitgewerkt in beide richtingen. Men kan dus op het terrein een speelweide of een speel tuin aanleggen. Het onderscheid, dat de heer Drentje invoert, ligt dus door deze bebouwingsvoorschriften niet vast. Maar dat komt later, wanneer het desbetreffende voorstel aan de raad wordt voorgelegd, weer aan de orde; dan beslist de raad, of het voorgelegde plan al dan niet aangenomen kan worden. De tweede vraag is: als er een speelweide zou ko men, zou er dan nog ruimte zijn voor een speeltuin of omgekeerd Een zeer vernuftig opgestelde vraag. Deze kwestie wordt alleen beheerst door het toekomstige inzicht van de raad en door de grootte van het terrein. Men kan zich dus indenken, dat hier uitsluitend een grasveld wordt aangelegd, maar men kan ook denken aan de vorm van uitsluitend een speeltuin, geschraagd door een speeltuinorganisatie. Men kan zich ook heel goed indenken, dat er een middenvorm dus een deel be stemd voor speelweide en een deel bestemd voor speel tuin gekozen wordt, om het onderscheid te maken, dat de heer Drentje aanvoerde. Het een sluit het an dere niet uit. De derde vraag van de heer Drentje is, of het idee, dat in andere steden van ons land, n.l. om de school jeugd kleine stukjes grond „ter bebouwing" te geven, toepassing heeft gevonden, hier ook kan worden ver wezenlijkt. De vraag was speciaal toegespitst op dit punt: is op de gronden langs de Potmarge, die volgens dit uitbreidingsplan een recreatieve functie zullen krij gen. plaats voor dergelijke doeleinden gemaakt? Als spr. hier leest, dat deze grond mede een recrea tieve functie zal krijgen, dan is volgens de thans be staande gedachtengang dezerzijds, die natuurlijk hele maal niet blijvend geldend is, bedoeld, dat wandel paden op die wel aantrekkelijke strook zullen worden aangebracht, waar men recreatie heeft door het kijken, naar de grasbegroeiïng, die daar is, de bomen, etc. Het is niet de bedoeling, er plantsoen van te maken. De wandelaars kunnen in de jaargetijden, dat het mooi is, genieten van het bestaande groen, dat niet alleen eco nomische waarde heeft. Natuurlijk kan de gemeente, als zij zich de eigendom van een deel van die gronden heeft weten te verwerven, wel iets dergelijks als de heer Drentje vraagt in toe passing brengen. Wanneer deze gedachte veel bijval zou vinden en de financiële middelen daarvoor beschik baar zouden zijn, dan bestaat hier zeker de mogelijk heid wel om een stuk grond voor het door de heer Drentje aangegeven doel te bestemmen. De heer K. de Jong beeft een kwestie aangeroerd, die een der zorgenkinderen van de stedebouwkundige afdeling van de dienst van Openbare Werken genoemd kan worden, n.l. de kwestie van de verzorging van de nieuwe buitenwijken met winkels. Hij heeft een aantal cijfers genoemd, die inderdaad vroeger wel eens zijn aangevoerd voor het plan-Oost. Bat is echter niet aan de orde en spr. wil er niet diep op ingaan. De heer De Jong noemde 47 winkelpanden op 1000 woningen. Spr. heeft de indruk, dat nieuwere inzichten bij de stedebouwkundige diensten in den lande en ook in Leeuwarden tot een lager cijfer komen, een ontwikkeling, die de heer De Jong dus wel juist zal achten. Maar kunnen nu, toegespitst op het onderha vige uitbreidingsplan, de bestaande winkels in het aan grenzende gebied voor een deel niet voorzien in de behoefte aan winkels in het nieuw te bouwen stadsdeel zo vraagt hij. Spr. gelooft niet, dat het probleem op deze wijze moet worden gesteld. Achter de Hoven, waar tegenaan de nieuwe wijk gebouwd zal worden, is een wijk, die niet al te jong meer is. Er is een tamelijk groot aantal winkelpanden, die niet systematisch zijn gepland, maar incidenteel zijn ontstaan op initiatief van onderscheidene particulieren, zonder enige coördi natie. Wanneer het gemeentebestuur plannen voor een nieuwe wijk uitwerkt, dan moet, wat het aantal winkels betreft, niet te veel worden gekeken naar de wijken, die er tegenaan liggen. Deze toch zijn gedurig aan ver andering onderhevig en moeten misschien op den duur zelfs op enkele punten worden gesaneerd. Spr. meent, dat elke nieuwe wijk als een groter of kleiner geheel moet worden beschouwd en dat daarin een aantal win kels moet worden geprojecteerd, dat aan de behoefte in die wijk voldoet. De andere kwestie, die de heer De Jong ten slotte heeft aangeroerd, n.l. of het wenselijk is van gemeente wege en zekere leiding te geven en een zekere bemid deling te verlenen bij het overhevelen van middenstan ders van de ene kant van de stad naar een andere, is een punt, waarbij spr. zich onzeker gaat gevoelen. Naar zijn mening kan de overheid in dezen eventueel alleen optreden als contactpunt, dat het overleg tussen diverse organisaties op gang brengt. Hij is er niet voor aan de gemeentelijke overheid een zekere taak toe te bedelen om deze zaak te saneren. Dat zal de heer De Jong ook niet willen. Hij heeft het ook zeer bescheiden voorgedragen en gevraagd te overwegen, of er misschien iets in zit. Het lijkt spr. een gevaarlijk pad en hij meent, dat het meer op de weg van de middenstandsorganisaties of misschien van de publiek rechtelijke bedrijfsorganisaties op dit terrein ligt. Dit is niet een gebied, waarop de gemeentelijke overheid zich moet begeven. Het betoog van de heer De Jong mondde uit in de vraag, of het probleem van de vestiging van midden- standsbedrijven in de buitenwijken in het algemeen ook nog eens door B. en W. bezien kan worden. Dat is een mooie vraag; het probleem beeft onder de deskundi gen van de stedebouwkundige afdeling van openbare werken wel bepaald de aandacht, die het verdient. Men kan althans zo ziet spr. de taak van de gemeente lijke overheid op dit terrein niet anders doen dan in de wijken, die in het uitbreidingsplan worden uit gezet, de nodige ruimte voor winkels reserveren. Het behoort echter niet tot de taak van de gemeente om zelf winkels te gaan exploiteren; dat zal de heer De Jong met spr. eens zijn. Het gemeentebestuur zal al-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1955 | | pagina 2