I1
Aan de andere kant zou spr., voor zover de heer
Heidinga mocht veronderstellen, dat het standpunt van
het college afwijkt van dat van het Verificatiebureau,
willen zeggen, dat het college en daar zondert hij
zichzelf niet in het minst van uit wel belang ziet in
de doorlichting, in het volkomen helder en doorzichtig
maken van de administratieve gegevens, van de gang
van zaken in het bedrijf, waarbij men zich dus kan
richten op de vraag, of nuttig en volkomen verantwoord
gebruik der materialen plaats vindt, of ook onnut met
de werkuren wordt omgesprongen e.d. Wanneer in een
bedrijf als dit door verfijning van de administratie een
nuttig effect zou kunnen worden gesorteerd, dan is
daar bepaald een groot voordeel in te zien. Daarom
gelooft spr., dat men de houding van het Verificatie
bureau niet moet zien als voortkomende uit een zucht
tot uniformering; men moet inderdaad datgene, wat
het naar voren brengt, zien als een zeer goed bedoeld
advies aan deze gemeente.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W., met inachtneming van het feit, dat de
wethouders aan dit besluit niet hebben medegewerkt.
Punt 20.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 21.
De Voorzitter zegt, dat het bij punt 19 uitgebrachte
rapport uiteraard ook betrekking heeft op het thans
aan de orde zijnde punt.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W., met inachtneming van het feit, dat de
wethouders aan dit besluit niet hebben medegewerkt.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.
iNiJ
Verslag van de handelingen van de gemeenteraad van Leeuwarden van dinsdag 18 november 1958
RAADSVERGADERING
van dinsdag 18 november 1958
Aanwezig: 36 leden.
Afwezig (alleen in de morgen vergadering)de heer
Mr. Keuning. De heer Mr. van der Veen 's morgens na
11.30 afwezig.
Voorzitter: de heer Mr. A. A. M. van der Meulen,
burgemeester.
Te behandelen punten:
1. Mededelingen.
2. Voorstel tot goedkeuring van de begroting van
inkomsten en uitgaven voor 1959 van:
a. de gemeentelijke instelling voor maatschappelijk
hulpbetoon
b. het Nieuwe Stadsweeshuis;
c. de Stichting Volkscrediet.
3. Voorstel tot vaststelling van de begrotingen der
gemeentelijke takken van dienst en van de begroting
der gemeente voor 1959, met de daarbij behorende
wijzigingen
(bijlagen nos. 250 en 285).
Punt 1.
De Voorzitter zegt, dat er geen mededelingen aan de
raad zijn te doen.
Punt 2a.
De heer Beuving zou bij dit punt de aandacht willen
vragen voor hen, die op de instelling van Maatschap
pelijk Hulpbetoon zijn aangewezen en daarbij denkt hij
in de eerste plaats aan de ouden van dagen, die nog
enige bijsteun nodig hebben. Spr. zou aan B. en W. de
suggestie willen doen om deze mensen met de komende
feestdagen een extraatje te geven, als de mogelijkheid
daartoe er is, en die is er volgens spr. Hoewel deze
mensen met hun inkomen op een betere plaats staan
dan voor de oorlog, kunnen zij op die gezette tijden
toch best een klein beetje ruimte gebruiken om aan
een feestje deel te nemen, een bloemetje te kopen of
een reisje naar familie te maken. Als B. en W. spr.
toezeggen in die zin iets te willen doen, zal hij er niet
op doorgaan. Anders zal hij te gelegener tijd met een
voorstel komen.
De heer Vellenga (weth.) antwoordt, dat B. en W.
hoogstens deze suggestie, die de heer Beuving tot hen
richt, kunnen doorgeven aan het bestuur van M.H.
Daarbij wil spr. er wel op attenderen, dat de heer
Beuving over twee dingen heeft gesproken: een kerst
gratificatie en het verstrekken van reisgeld e.d. Wat
de kerstgratificatie betreft, deze kan door het bestuur
van M.H. worden besproken. Bij de landelijke opzet
van de steunbedragen wordt reeds rekening gehouden
met reisgeld en dergelijke dingen. Deze worden samen
gevat onder het hoofd „Maatschappelijk verkeer e.d."
Voor het overige gelooft spr., dat hier over deze
dingen, waar het om bepaalde beleidskwesties van deze
autonome gemeentelijke instelling gaat, slechts zeer
sober gesproken kan worden.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W. sub a, b en c.
Punt 3 (bijlagen nos. 250 en 285).
De Voorzitter zou thans allereerst willen vragen,
wie van de raadsleden algemene beschouwingen wensen
te houden. Na het afsluiten hiervan zou hij dan de
afzonderlijke begrotingen aan de orde willen stellen.
De heer Mani wil gaarne beginnen met namens zijn
fractie er voldoening over uit te spreken, dat het
B. en W. is gelukt de ontwerp-begroting 1959 reeds nu,
precies 8 maanden na de begroting 1958, aan de raad
ter behandeling voor te leggen. Aan allen, die daartoe
het hunne hebben bijgedragen, willen spr. c.s. gaarne
een woord van lof brengen. Ook stellen zij het zeer op
prijs, dat deze begroting vergezeld gaat van een zo
uitvoerige aanbiedingsbrief; het komt hun echter voor,
dat hierdoor de behandeling wel iets zal moeten afwijken
van die van vorige jaren. Tot dusver was het de ge
woonte, dat de fractievoorzitters hun algemene be
schouwingen hielden, dat daarna een enkel fractielid
een bepaald aspect van de begroting nog iets meer
gedetailleerd onder de loep nam en dat vervolgens werd
overgegaan tot behandeling van de diverse begrotings
posten. Spr. c.s. veronderstellen echter, dat de aan
biedingsbrief in deze vorm meerdere leden van de raad
aanleiding zal geven het woord te voeren; de grens
tussen algemene beschouwingen en de behandeling van
de afzonderlijke posten komt daardoor dus wat minder
scherp te liggen. Misschien is dat wel een winstpunt;
in ieder geval wachten zij het verloop met belangstelling
af. Indien B. en W. in de toekomst iets meer tijdsruimte
zouden willen laten tussen het uitkomen van de m.v.a.
en de begrotingsvergadering, zou hun dat zeer aange
naam zijn.
Het verhaal van de financiële verhouding tussen rijk
en gemeenten begint eentonig te worden. Telkenjare
moet de raad aan de behandeling van de begroting
beginnen, zonder dat hij weet, over welke inkomsten
de gemeente zal kunnen beschikken. Ook nu weer;
zelfs voor het jaar 1958 kent hij het bedrag van de
subjectieve verhoging niet en kan hij uit de aanbiedings
brief slechts opmaken, dat de verwachtingen, welke
het college koestert voor 1959, vrij somber zijn. Als er
voor het jaar 1958 moet worden gerekend op een tekort
van rond f 400.000,en de uitkeringspercentages voor
1959 niet worden aangepast bij het gestegen uitgaven-
peil welke stijging de gemeente slechts voor een
gering gedeelte zelf in handen heeft dan ziet het er
inderdaad voor het jaar 1959 niet rooskleurig uit. De
gemeenteboot krijgt steeds meer lading toegewezen,
maar de daardoor nodige verbeterde voortstuwings-
apparatuur wordt haar onthouden, met als gevolg, dat
de boot steeds meer naar lagerwal begint af te drijven.
Over deze raad heen richten spr. c.s. daartegen een
woord van fel protest aan het adres van de regering.
Reeds jaren zit men nu te wachten op de definitieve
regeling van de financiële verhouding tussen rijk en ge
meenten en het einde van het wachten schijnt nog niet
in zicht. Het onbevredigende hierbij is, dat men als
raad niets kan doen om de totstandkoming van deze
regeling te bespoedigen. Bij deze aangelegenheid komt
nu nog een andere onbekende factor naar voren, n.l.:
welke faciliteiten zullen de gemeente worden verleend,
nu ze, als de officieuze berichten op waarheid berusten,
is aangewezen als ontwikkelingskern. Ook wat dit be
treft, vaart men hier nog volkomen in de mist, het
geen, zoals bekend, ook niet zo'n prettige situatie is.
Spr. c.s. onderschrijven volledig wat het college naar
voren brengt omtrent het alleen maar kunnen lenen via
de Bank voor Nederlandsche Gemeenten. Zo spoedig
mogelijk zullen de gemeenten weer zelfstandig tot het
sluiten van leningen moeten kunnen overgaan. De nu
bestaande toestand betekent inderdaad een aantasting
van de toch al zo geschonden gemeentelijke autonomie.
Met belangstelling hebben spr. c.s. kennis genomen
van de mededeling van B. en W., dat „in de zeer nabije
toekomst het stadhuisvraagstuk in breder verband zal
moeten worden bezien". Mag uit hetgeen in de mem.v.a.
te dezer zake wordt vermeld worden opgemaakt, dat
de raad in een zeer vroeg stadium in deze aangelegen
heid zal worden gekend? Met name: is het de bedoeling,
dat het college eerst een principe-uitspraak van de
raad zal vragen over het al of niet wenselijke van een
splitsing in een representatief- en een werkcentrum,
over uitbreiding of nieuwbouw Het komt spr. c.s. voor,
dat deze principe-uitspraak van groot belang kan zijn