30
RAADSVERGADERING
gebrekkig, omdat ik de teneur van dat voorstel onder
schrijf. Overigens hoop ik van harte, dat het mij ge
geven wordt vanavond niet meer te stemmen en het
te beleven, dat B. en W. over 6 of 9 weken terug
komen met een gezamenlijk standpunt, duidelijk gefor
muleerd en gebaseerd op goed onderling begrip.
De hear Boomgaardt: Ik mien, dat dit in kwestje
is fan aksinten, mar in forskil dat bilangryk genöch is
om oandacht oan to jaen. Mei it mearderheitsstanpunt
efter üs haw ik feitlik gjin biswier tsjin de oanfolling
dêr't de hear Engels mei komt. It is hwat wy ek stelle:
primair de mooglikheit fan opbou troch regionale bi-
driuwen. En it minderheitsstanpunt seit: Us ütgongs-
punt, sjoen ek de eftergroun en de taljochting, leit
foaral de kant üt nei ien provinsiael wurkend bidriuw.
Ik leau, dat dat de beide forskillen binne. It is nei
beide kanten stüdzje, mar de ütgongspunten lizze oars.
Ik leau, dat de saek düdlik genöch is; foar myn gefoel
kinne wy deroer stimme. En ik leau ek, dat it nedich
is; dat hawwe wy yn it bigjin fan dizze bisprekking
ek ütsprutsen. Der moat in bislissing falie. Op him.
sels nommen leau ik net, dat der greate brokken kom-
me, as wy wachtsje oant septimber, mar ik fyn it better,
dat wy mar ta in ütspraek komme. It biswier, dat de
hear Spiekhout bybringt, dat de motivearring fan
it mearderheitsstanpunt to sterk in öfwizing is fan in
provinsiael bidriuw, wurdt oerhelle troch de oanfolling
dy't de hear Santema en ik ütsteld hawwe. Dêr wurdt
düdlik de mooglikheit fan in provinsiael bidriuw yn
foründersteld. Ik leau dus, dat dat it minderheitsstan-
punt foar in great part tomjitte komt. Wy kinne, tinkt
my, stimme en ik leau, dat it stanpunt fan de minder-
heit net fier öf leit fan dat fan de mearderheit, tomear
net, as dy oanfolling derby komt.
De heer Klijnstra: Ik ben het met de heer Van der
Veen en de heer Spiekhout eens, dat het minderheids-
en het meerderheidsstandpunt niet gelijk is. Wij kunnen
dat ons zelf wel wijs maken, maar als ik alles goed
beluisterd heb, dan geloof ik er niets van. Er blijkt in
ieder geval wel een gradueel verschil te bestaan. Daar
komt nog bij, dat het College geen vrij mandaat heeft
om hierop voort te borduren, zonder dat deze zaak in
de komende tijd in de Raad verschijnt. Ze zal dus toch
wel weer in de Raad komen en nu wordt er slechts een
bepaalde uitspraak van ons gevraagd.
De heer Tiekstra (weth.): Ik krijg zo de indruk,
dat onder normale omstandigheden en ik acht een
tijdstip van tien over twee niet normaal dit het
moment zou zijn, waarop het College zich op de in
houd van de discussies die gevoerd zijn, eens ging be
raden en m.n. over de vraag, in hoeverre eenheid van
standpunt in bepaalde formuleringen zou kunnen
worden neergelegd. Ik heb er dus niet het minste be
zwaar tegen, dat de Raad zou gaan zeggen, met in
achtneming van de wijzigingen en de formuleringen
die de heer Engels voorstelt: wij gaan over de voor
stellen stemmen, maar ik heb er ook niet het minste
bezwaar tegen, gehoord de discussie, dat wij deze
zaak maar rustig tot ons nemen en eens proberen in
een sfeer waarin wat helderder kan worden nagedacht,
te zien, of we inderdaad tot een eensluidend
standpunt zouden kunnen komen, omdat een besluit
volgens een dergelijk standpunt uiteraard in het totaal
van dit vraagstuk een veel grotere betekenis heeft dan
een besluit dat, met enige afwijking, het meerderheids
standpunt weerspiegelt. Zo zou ik het op het ogenblik
willen formuleren.
De Voorzitter: Ik moet bezwaar maken tegen de
mening van de heer Spiekhout die mij opvattingen toe
dicht, die precies het tegendeel zijn van de mijne. Ik
wil daar op dit moment ook niet verder op ingaan. In
de Friese Koerier" staat inderdaad deze kop „Burge
meester van Leeuwarden tegen één groot gasbedrijf
voor de provincie Friesland", boven een artikel, maar
als hij even de inhoud daarvan leest, dan kan hij daar
uit zien, dat ik mij niet tegen één groot gasbedrijf heb
verklaard, maar tegen het voorstel van Gedeputeerde
Staten in een vorm waar ik kritiek op heb en had. Ik
wil dat nu verder daar laten. Ik blijf van mening, dat
de heer Spiekhout en ik laat ik het maar rustig
neutraal formuleren ook tot het laatste toe langs
elkaar heen gepraat hebben.
Wij hebben nu nog altijd op tafel deze twee voor
stellen (ik heb in eerste instantie al gezegd, dat er
bij de meerderheid geen enkel bezwaar was tegen het
amendement van de heren Boomgaardt en Santema)
opdracht aan het College om aan de Raad te rappor
teren omtrent de aanhangige kwestie en verdere samen
werking en tussen haakjes: „eventueel in provinciaal
verband". Daarmee wordt de zaak dus zo ruim moge
lijk gesteld. Daar valt, naar ik lees, ook de mogelijk
heid van een provinciaal bedrijf onder. Ik voor mij
ben ook en ik denk ook wel namens de heren Pols
en Van der Schaaf te mogen spreken volkomen be
reid deze zaak terug te nemen en in eigen kring nog
eens door te praten of in de tweede helft van augustus
of in september, want daar komt het dan op neer (De
heer Engels: september.) Goed, laten we het daar op
houden te trachten met een eensluidend voorstel na
mens het gehele College bij de Raad te komen. Als de
Raad hiermee genoegen kan nemen, dan zou ik het op
dit moment hierbij willen laten. Ik zie alleen maar ja-
knikkende raadsleden. Laten we dan dit besluit nemen.
De Raad is er dus mee akkoord, dat het meerder
heids- en het minderheidsvoorstel worden teruggeno
men en dat B. en W. trachten in september met een
nieuw, eensluidend, voorstel te komen.
De heer Balt heeft de vergadering om 00.10 uur ver
laten.
De heer Van der Schaaf (weth.): T.a.v. de Voorbe
reidingsverordening (punt 25) kan ik nog mededelen,
dat wij staande de vergadering hebben uitgezocht, dat
deze zonder dat de termijnen vervallen ook nog be
handeld kan worden in de raadsvergadering van 7
juli a.s.
De Voorzitter: Goed. Laat ik er dan mogen bij zeg
gen, dat er volgende week geen raadsvergadering
wordt gehouden, maar normaal over 3 weken.
Punt 27 (bijlage no. 83).
Dit punt (dat volgens de brief van de Voorzitter aan
de raadsleden d.d. 16 juni j.l. eventueel in de voor de
volgende week woensdag aangekondigde vergadering
zou worden behandeld) wordt ook aangehouden tot de
raadsvergadering van 7 juli.
De Voorzitter sluit om 2.25 uur de vergadering.
fc.Afui itu*, - v tfc.
Verslag van de handelingen van de Gemeenteraad van Leeuwarden van woensdag 7 juli 1965
van woensdag 7 juli 1965
Aanwezig: 32 leden.
Afwezig: Mevr. Hiemstra-Molenaar en de heren Ir.
van Balen Walter, Engels, Spiekhout en Venema (met
kennisgeving)
Voorzitter: de heer J. Tiekstra, loco-Burgemeester.
Te behandelen punten:
1. Vaststelling van de notulen van de raadsverga
deringen van 14 april en 6 mei 1965.
2. Mededelingen.
3. Verlenen van ontslag aan H. Rast als hoofd van
de Telemannschool I (g.l.o.) (bijlage no. 178).
4. Benoeming van:
a. een directeur van de Reinigings- en Ontsmettings-
dienst (bijlage no. 184)
b. een onderwijzer aan de Ferdinand Bolschool (g.l.o.)
(bijlage no. 175);
c. vijf onderwijzers bij het openbaar gewoon lager on
derwijs (bijlage no. 193).
5. Aankoop van het perceel Groningerstraatweg 316
van Th. de Boer en echtgenote, beiden alhier (bijlage
no. 179).
6. Aankoop van de percelen Blekerstraat 132, Hout
straat 37 en Werkmanslust 31 resp. van H. Herder en
echtgenote, beiden te Lekkum, J. Verhoeve te Sint Ja-
cobi Parochie en cons, en R. J. Tiezema en echtgenote,
beiden alhier (bijlage no. 188).
7. Aankoop van een gedeelte van het perceel grond
met opstand Dokkumertrekweg 39 van H. C. Bakker
en echtgenote, beiden alhier (bijlage no. 191).
8. Verkoop van een perceel bouwterrein, gelegen
ten zuidwesten van het Meekeshöf te Wytgaard, aan
L. Kingma, aldaar (bijlage no. 182).
9. Verkoop van een perceel industrieterrein, gele
gen ten zuiden van de James Wattstraat, aan de N.V.
Aannemingsmaatschappij Westerbaan, alhier (bijlage
no. 186).
10. Intrekking van het raadsbesluit van 28 oktober
1964, no. 14156, tot verkoop van een perceel industrie
terrein, gelegen aan de westzijde van de Edisonstraat,
hoek James Wattstraat, aan de N.V. Gebr. Ferwerda,
alhier (bijlage no. 190).
11. Uitgifte in erfpacht van een perceel bouwter
rein, gelegen aan de westzijde van de Tylkedam, aan
E. Klein, alhier (bijlage no. 181).
12. Uitgifte in erfpacht van een perceel bouwter
rein, gelegen aan de noordzijde van de Gale Hamkes-
straat, aan T. Jorna, alhier (bijlage no. 180).
13. Wijziging van de huurovereenkomst met J.
Kinderman, alhier, t.a.v. het pand Froskepölle 4 (bij
lage no. 176).
14. Verbetering van de Singelstraat (bijlage no.
187).
15. Verbetering van de verkeerssituatie op het Sta
tionsplein (bijlage no. 185).
16. Verlenen van medewerking ingevolge artikel 72
der Lager-onderwijswet 1920 aan het bestuur van de
Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs, alhier
(bijlage no. 177).
17. Verstrekken van een geldlening, groot
f 17.000,aan de Vereniging Openbare Bibliotheek,
alhier (bijlage no. 192).
18. Aangaan van een 57/ rentende geldlening,
groot f2.500.000,met de N.V. Bank voor Nederland-
sche Gemeenten te 's-Gravenhage (bijlage no. 183).
19. Wijziging van de gemeentebegroting en van de
begrotingen van het Slachthuis en de Veemarkt, de
Gemeentelijke Sociale Dienst en de Energiebedrijven
voor het dienstjaar 1965 (bijlage no. 189).
20. Herziening van de waarde van in erfpacht uit
gegeven gronden en wijziging van de Verordening op
het beheer van de takken van dienst, aangewezen in
gevolge artikel 252, eerste lid, der Gemeentewet (Alge
mene Beheersverordening(bijlage no. 130).
21. Vaststelling van de Verordening, regelende de
aard der bebouwing en het gebruik van gronden in de
bebouwde kom („Voorbereidingsverordening") (bijlage
no. 157).
22. Wijziging van de bepalingen van de Gemeente
wet met betrekking tot de commissies (bijlage no. 83).
Punt I.
De notulen worden onveranderd vastgesteld.
Punt 2.
De berichten sub A en de rapporten sub B worden
voor kennisgeving aangenomen.
Punt 3 (bijlage no. 178).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 4a (bijlage no. 184).
Aanbeveling:
1. Ir. J. van Rooijen te Amsterdam;
2. W. M. Hansum te Den Helder;
3. C. van Oosten te Hengelo (O.).
De heer Klijnstra vraagt het woord.
De Voorzitter: Als U over de personen wilt spre
ken, mijnheer Klijnstra, dan is het gewenst, dat we
even in vertrouwelijk beraad gaan. (De heer Klijnstra:
Dat is niet nodig.) Als U de scheiding tussen zaken
en personen ergens overschrijdt, zal ik toch de deuren
moeten sluiten. (De heer Klijnstra: Het is niet nodig.)
Laten we maar eens beginnen.
De heer Klijnstra: Bij deze benoeming is niet vermeld
het commandeurschap van de Brandweer. Ik heb n.l.
niet kunnen ontdekken, dat de eerstgenoemde sollici
tant ook maar op enigerlei wijze met de Brandweer op
de hoogte was. Men zal voor het opleiden van korps
leden en het beheer over het materieel toch wel eniger
mate met een en ander op de hoogte moeten zijn.
De Voorzitter: De benoeming van een Commandant
van de Brandweer is aan B. en W. En wij hebben ge
meend goed te doen de Raad mede te delen, dat de te be.
noemen directeur R.O.D. door ons ook met het commando
over de Brandweer zal worden belast. De heer Klijn
stra stelt dus ten onrechte, dat de voorgedragene niet
aan de vereisten voldoet. Maar hiermee komen we,
dunkt mij, meteen in de sfeer van de bespreking van
de kandidaten. En dan lijkt het me juist, dat de deu
ren worden gesloten. Heeft de Raad geen behoefte aan
een verder beraad Ik weet niet, of de heer Klijn
stra nog in tweede instantie het woord over deze
zaak wenst te voeren. (De heer Van der Veen:
Heeft de heer Klijnstra nu antwoord gehad? Het is
mij niet duidelijk.) De heer Klijnstra heeft iets gezegd
over no. 1 van de voordracht. Hij meent, dat ervaring
bij en kennis van zaken van de Brandweer verlangd
konden worden en dat no. 1 daar niet aan voldeed.
Daarop is mijn antwoord geweest, dat dat geen kri
tiek kon inhouden op de voordracht, omdat er t.a.v. de
voordracht niet van een verzuim sprake is. Iets anders
is, of B. en W. terecht onderscheid hebben gemaakt
bij het formeren van de voordracht. In dat geval is
vertrouwelijk beraad gewenst, want dan zal toch over
de voorgedragene gesproken worden.