6 7 bare straat zichtbaar is, wat specifieke eisen stelt, maar ik heb er geen bezwaar tegen, dat adressant nog eens overleg pleegt zowel met de desbetreffende Secreta rie-afdeling, als met Bouw- en Woningtoezicht, om na te gaan op welke wijze er iets kan komen, dat wèl goed is. Er is één ding, waar m.i. niets aan valt te doen, n.l. het feit, dat dit geval vóór de rooilijn komt te staan. Het rooilijnvoorschrift is zeer dwingend; en het bouw sel is dus in strijd met art. 12, sub b. Het is m.i. goed, dat hardop te zeggen om te voorkomen, dat verwach tingen gewekt worden. De heer Heidinga: U stelt, dat alleen het feit al, dat deze adressant een bouwaanvrage heeft ingediend, betekent, dat hij zelf van mening is, dat het gaat om een gebouw in de zin van de bouwverordening, maar dat behoeft helemaal niet zo te zijn. Als een van onze burgers bij het Bouw- en Woningtoezicht vraagt: Ik wil graag dit of dat; wat adviseert U mij, dan schijnt het wel eens voor te komen en dat vind ik helemaal niet abnormaal dat men daar zegt: „Dient U maar een bouwaanvraagje in, dan zijn we gedekt." Dat gaat vrij gemoedelijk. Wat deze adressant betreft, meen ik zelfs te weten, dat hij bij andere verbouwingen of bouwwerkzaamheden nogal nauwlettend door Bouw- en Woningtoezicht in de gaten is gehouden; dus alleen uit hoofde daarvan zal hij zich al, om zich te dekken, met Bouw- en Woning toezicht hebben verstaan. Ik blijf van gedachten, dat men dit ding moet beschouwen als een tuinparasol en ik geloof niet, dat de Gemeente daar toestemming voor behoeft te geven. Op de plaats, waar nu een ijzeren hekje staat U zult daar wel net zo goed bekend zijn als ik heeft vroeger een schutting gestaan van 2 m hoog. Daar is indertijd wat aan de straat gebeurd, er is een trottoir gekomen enz., en toen is in overleg met de eigenaar op verzoek van de Gemeente die schut ting verwijderd. Stel U voor, dat de man die schutting daar vandaag-de-dag weer wilde neerzetten. Daar zou hij dan vergunning voor moeten hebben en die kreeg hij prompt niet. Zo werkt het nu eenmaal in ambtelijke sfeer. Een rietmatje, bijv. bij een erfafscheiding, als windscherm, zet iedereen in de tuin, dat vragen we niet vooraf, laten we eerlijk zijn. Daar zal ook nooit een van onze diensten bezwaar tegen maken. Als wij in onze tuin een grote tuinparasol plaatsen, prima. Dat doen we allemaal zoals ons dat uitkomt. Dus, als de heer Altena plastic platen neemt van een oranje of blauwe kleur (Stem: rood! Stem: Wit-geel!) (Gelach.) ze zijn er in alle kleuren en hij maakt daar een schermpje van, dat opklapbaar is, dan zou ik zeggen: Soit. De heer Engels: Ik ben U op de eerste plaats er kentelijk voor Uw stelling, dat in dergelijke gevallen, bij verschil van mening, de betrokken adressant zo snel mogelijk en op order van de Gemeente geïnformeerd zal moeten worden. Een zaak, zoals die hier voor ons ligt, of het nu een tuinhuisje of iets anders betreft, is op zichzelf een in teressante puzzle. Overigens ben ik het met de Voor zitter eens, dat, als hier het bouwsel vóór de rooilijn komt, inderdaad moeilijkheden kunnen ontstaan. Ik vraag echter met nadruk, of U als Gemeente bereid zult zijn en ik dacht, dat U dat min of meer toege zegd heeft, maar ik had het graag nog iets meer ex pliciet opnieuw met betrokkene te praten en te pro beren, of U voor beide partijen, dus ook voor de Ge meente, een aanvaardbare oplossing kunt krijgen. En mogen wij als Raad dan het resultaat daarvan horen? De Voorzitter: Ik geloof, dat er mijnerzijds weinig nieuws meer kan volgen. Uiteraard ben ik bereid om alsnog met betrokkene te gaan praten en nog eens even te bekijken, in hoeverre dat wat hij beoogt, mo gelijk is. Maar U moet zich wel realiseren, dat Raad noch B. en W. kunnen werken met mondelinge bouw voorschriften. We moeten de bepalingen van de bouw verordening wel met zorg toepassen, dacht ik. (De heer Engels: Ook met soepelheid.) Ik geloof, dat ik tot op zekere hoogte tegemoet ge komen ben aan het verlangen, dat door enkele raads leden is uitgesproken. Enkele raadsleden verlangen stemming. Het voorstel van B. en W. wordt aangenomen met 30 tegen 6 stemmen (die van de heren Weide, Santema, Visser, Miedema, Heidinga en Boomgaardt). Runt 13 (bijlage no. 384). De heer Schönfeid: De gewijzigde situatie door de z.g. collectieve aansluiting op het waterleidingnet van gemeentewoningen en woningen van woningbouwcor poraties geeft mij aanleiding nader op dit voorstel in te gaan. Het is mij gebleken, dat het technisch niet mogelijk is in de collectieve leidingen voor iedere aansluiting afzonderlijk een watermeter op te nemen. Toch vind ik het zeer onbillijk in deze kwestie dan maar de weg van de minste weerstand te kiezen door de kosten van het oververbruik hoofdelijk te gaan omslaan. Het komt erop neer, dat iemand moet betalen voor leidingwater, waarvan een ander geprofiteerd heeft. Voor de bezwa ren welke aan hoofdelijke omslag verbonden zijn, wordt gelukkig in het voorstel wel begrip getoond, maar U stelt, dat dit bezwaar nu eenmaal verbonden is aan een collectieve aansluiting. Zo is het thans, maar zo was het niet. En deze mensen kunnen er toch niets aan doen, dat ze collectief aangesloten zijn? Het is me verder gebleken, dat ook de bewoners van de Cam- minghastraat een klacht hebben ingediend. Tevens merk ik op, dat in art. 6, lid 1, van de HuurverordeM ning staat, dat gelijk met de huur de kosten van water levering en eventuele tonnenbelasting dienen te worden voldaan. Hier wordt gesproken over kosten van water levering, maar niet over het feit, dat deze kosten hoof delijk moeten worden omgeslagen, zoals thans reeds gebeurt. Aangezien er voor de kosten van het overver bruik verder geen praktische verdeelsleutel is te vin den en het hier gaat om 1.500 woningen, waarvan het grootste gedeelte wordt bewoond door mensen die geen hoge inkomens genieten hoewel ook bij hogere in komens de onbillijkheid zou blijven zou ik de toe stand van voorheen willen bestendigen, in afwachting van de realisering van het vervangen van colleetieve- door individuele aansluitingen. Een ander voorstel van overeenkomstige aard zal ik eveneens van harte toejuichen. De heer C. de Vries: Als men de brief van mevr. Teil en het preadvies leest, dan begint men te twijfelen. Men heeft het gevoel, dat het College natuurlijk wel juist doet de kosten van het oververbruik om te slaan over de verbruikers van het water. Het is mij echter niet duidelijk, dat ik uit art. 6, lid 1, ook moet lezen, dat er een hoofdelijke omslag mogelijk is. Hoewel ik mij dus wel kan voorstellen, dat het College dat standpunt inneemt, heb ik evengoed begrip voor de bezwaren, die, overigens slechts bij een aantal van de verbruikers, leven. Want bij een aantal anderen is er uiteraard geen bezwaar; zij betalen n.l. minder dan zij verbruiken. Ik heb gehoord, dat men bij de I.W.G.L. het plan heeft de mogelijkheden voor het aansluiten van individuele meters te benutten en ik wil het College dan ook vragen: „Hoe staat het eigenlijk met de aansluiting van individue le meters, waar op dit moment nog collectieve meters zijn?" Want bij het plaatsen van individuele meters zijn we natuurlijk meteen van dit vraagstuk af; dan betaalt iedereen precies dat wat hij verbruikt. Nu schrijft het College in de raadsbrief, dat een andere praktische verdeelsleutel dan de hoofdelijke omslag niet te vinden is. Ik vraag mij toch wel af, of dat juist is. Ik dacht, dat de hoofdelijke omslag in dit geval een vrij onbillijke verdeelsleutel is en zolang op korte ter mijn aansluiting op individuele meters niet mogelijk wordt, zou ik U willen vragen: Is er niet een mogelijk heid een ander omslagstelsel toe te passen, en wel in die geest, dat men ook rekening houdt met de gezinssamen stelling? Die is n.l. van invloed op het waterverbruik. Men houde b.v. ook rekening met het aantal aftap- punten en dan is niet zozeer het aantal kranen het meest interessant, maar wel het doel van de kranen. Een douche bijv. heeft een veel groter waterverbruik ten gevolge. Een verdeelsleutel op deze basis lijkt mij juister dan de hoofdelijke omslag. Om het concreet in twee vragen tot uitdrukking te brengen a. Hoe staat het met de aansluiting van de individuele meters b. Is een ander stelsel niet mogelijk? De hear Boomgaardt: It is yn üs tiid sa'n gefaer, dat men mei bitreklik lytse dmgen ünrjocht dwaen kin. Men freget jin óf: Hwer falie wy oer; is dat de muoite wurdich? Mar ik bin bang, dat men op sa'n foet foar dizze dingen öfstompt. Ik bin it mei de foari- ge sprekkers en binammen mei de hear De Vries iens: Dit is net réeel en it is ek net earlik. Men moat earne in streep lüke en sizze: Hwat óf dien is, is óf dien; it is mar lyts spui. Dér kinne wy it allegearre oer iens wêze. It is in gegriem fan dübeltsjes en kwartsjes. En dér sille wy dan in hiele boom oer opsette? Ik kin bigripe, dat it yn it forline sa gien is en dat it der nou noch sa hinne leit. Mar stel dan in tiid, byg. fan 1 jannewaris óf sille wy it oars dwaen. Der sitte natuer- lik mooglikheden yn. De I.W.G.L. hat yn de tiid foar- dat der op in protte plakken gjin meters wiene, ek noarmen nantearre. Dyselde noarmen kinne nou na- tuerlik ek brükt wurde. En dan hawwe Jo in réeel üt- gongspunt. Dat it Kolleezje seit: Wy bigripe dit bi- swier, fyn ik wol prachtich, mar ik hie fierder gean wollen en ik hie hoop, dat B. en W. sizze soene: Wy wolle dochs ris neigean, oft it, as dy biswieren to great binne, mooglik is de eardere noarmen to hantear- jen. Jo soene der üs fraksje wol in greate deugd mei dwaen as dit koe. Hwat foarby is, is foarby; men moat it projektearje op de takomst. De heer Van der Veen: Ik vind dit niet zo'n gewel dig sterk voorstel van het College. Ik vraag mij af, hoe deze sleutel tot stand gekomen is. Wij hebben vroeger een systeem gehad in het belang van de water beschaving, zoals dat, meen ik, heette. De prijzen die men moest betalen voor het water, waren onafhanke lijk van het afgenomen kwantum. Het was dus een soort vastrechtsysteem en het College voert nu op een moment, waarop de I.W.G.L. overgaan wil op een ander systeem, eigenlijk toch weer een soort vastrechtsysteem in, maar dan met een hoger vastrecht. Ik kan het on eerlijke daar nu niet zozeer van inzien; het is in prin cipe niet anders dan het systeem van vroeger, toen er geen watermeters waren en men dus óók niet betaalde naar zijn afname. Men betaalt nu alleen naar een hoger kwantum. Het is dus een prijsverhoging en dat is op zichzelf iets, waaraan wij op deze wereld gewend zijn. Dat vind ik het moeilijkste niet. Ik vraag mij wèl af, of wij dit moeten nemen. De Gemeente zit in een ver velende positie, omdat de schuld van deze narigheid niet bij haar iigt, maar bij de I.W.G.L. Deze heeft aangenomen water te leveren op een bepaalde manier. Er zijn destijds terzake bepaalde voorwaarden opge steld. Zij wil nu een ander systeem invoeren. Meters voor eik huis eisen een afzonderlijke afrekening met iedereen en daar zijn kosten aan verbonden. En de Gemeente vraagt: Waar moeten wij de kosten van be talen? Zij hangt daar tegenaan; dat is logisch. Als de I.W.G.L. wil overgaan op een ander systeem en ik weet met, of zij daar de bevoegdheid toe heeft op grond van de oude contractbepalingen, maar dat kan het College mij aanstonds wel zeggen dan ligt het m.i. voor de hand, dat zij de kosten, daaraan verbonden, ook voor haar rekening neemt. Ik ben nieuwsgierig van U te horen, mijnheer de Voorzitter, hoe het eigen lijk ligt tussen de Gemeente en de I.W.G.L. De heer K. J. de Jong (weth.): De heer Schönfeid acht het niet juist, dat hoofdelijk worden omgeslagen de kosten van wat aan oververbruik geconstateerd is, maar het lijkt hem technisch niet mogelijk de water- afname van ieder perceel afzonderlijk op te nemen. Dit laatste is juist. Verder zegt hij, dat het College de weg van de minste weerstand gekozen heeft. Misschien is het beter, dat ik de raadsbrief nog even meer toelicht. Het betreft hier geen 1500 percelen het aantal percelen, dat met een collectieve aan sluiting te maken heeft, is 1500. Daarvan heeft het gemeentelijk Woningbedrijf 484; dus het aantal, waar het hier om gaat, is veel minder. Van die 484 hebben er in het tweede kwartaal 1966 234 oververbruik; 250 hadden geen oververbruik. Het aantal is dus al weer veel meer teruggebracht. Bij zo'n collectieve aanslui ting zijn gemiddeld ongeveer 5 percelen betrokken. We hebben niet zonder meer gezegd: Laten we die f 833,50 oververbruik delen door het aantal aansluitingen en daarmee uit. Neen, het bedrag van het oververbruik is per collectieve aansluiting opgenomen. En het is dus omgeslagen over de bewoners van de percelen die bij die collectieve aansluiting betrokken waren. Zodoende is de opzet sterk gedifferentieerd. Er is dus bepaald niet de weg van de minste weerstand gekozen. De laagste aanslag voor de 234 percelen die oververbruik gehad hebben, is maai' 35 ct., maar de hoogste f 19,40 en het gemiddelde is ongeveer f 5,Mevr. Tell, die reclameerde, zit ongeveer in de buurt van de f 5, Wij hebben juist getracht de kosten van het overver bruik in percelen met collectieve aansluitingen toe te delen aan hen, die in die groep percelen wonen. Het oververbruik bedroeg over het tweede kwartaal 1966 f 833,50 en naderhand is er nog een nagekomen nota van f 159,50 geweest. Het eerste kwartaal was het oververbruik l 69,het derde kwartaal f 816,Wij hebben, zodra wij hiermee geconfronteerd werden, direct gezegd: Er moet zo snel mogelijk een ander systeem nomen. Het is voor de bewoners moeilijk te accepteren, maar ook voor de Gemeente is het vervelend. De heer Van der Veen heeft aaar duidelijk op gewezen. Enkele maanden geleden hebben wij dan ook al aan de Minis ter om financiële medewerking gevraagd, in dier voege, of op grond van de Woningwet de lasten die uit het plaatsen van individuele aansluitingen voortvloeien, ook als exploitatielasten in rekening kunnen worden ge bracht. Een maand of drie-vier duurt het voordat het antwoord kon worden verwacht en die tijd is zowat verstreken. Dus elk ogenblik kan de beslissing af komen. En wanneer die financiële medewerking ver kregen is, lijkt het mij het beste toe, dat zo snel mo gelijk wordt overgegaan tot het veranderen van de collectieve aansluiting in individuele aansluitingen. Wij zullen het euvel van onze kant bepaald niet langer laten voortduren dan strikt nodig is. Men betaalt, als straks de individuele aansluitingen tot stand zijn ge komen, meterhuur, die men nu niet betaait, maar dat is slechts een klein bedrag. En dan heeft men ook het gevoel, dat men betaalt wat men verbruikt. „Is hier niet een andere verdeelsleutel te maken, b.v. mede op grond van het aantal gezinsleden is gevraagd. Dat is nu juist het moeilijke. Als men hier met een andere verdeelsleutel gaat werken, moet men ook rekening houden met factoren, die met de gezinssamenstelling niets te maken hebben. Ik denk b.v. aan het schoon maken van auto's en ook aan het besproeien van tui nen, aan aanwezigheid van een bad of een douche. Ook van de kant van het Woningbedrijf is bekeken, of niet een ander systeem mogelijk was, maar ik heb het idee, dat men, welke verdeelsleutel men ook toepast, zich altijd afvraagt: Hebben wij iedere bewoner wel volledig reent gedaan? Weet men in de Raad een betere op lossing, iaat men het dan maar zeggen. Zij, die in wo ningen met een collectieve aansluiting wonen, hebben praxtisch allen hetzelfde aantal vertrekken, want de woningen zijn van een gelijk type. Er zit dus in de omslag van de kosten van het oververbruik ook al een vrij flink stuk rechtsgelijkheid, dat men misschien zou missen, als we gedaan hadden, wat de heer Schönfeid veronderstelt, n.l. dat de bewoners van 1500 gemeente woningen allen een gelijk deel betalen van de aanslui tingen die met oververbruik te maken gehad hebben. Het systeem is zeer gedifferentieerd opgezet. Het be treft hier echter geen 1500 woningen, inderdaad over het algemeen wèl mensen met niet te hoge inkomens, maar de toedeling per collectieve aansluiting is ook vrij reëel geweest. En een ander voorstel kunt U haast ook niet van ons verwachten, nu wij met alle factoren zo goed mogelijk rekening gehouden hebben. Het is uiteindelijk niet het gemeentelijk Woningbedrijf, dat het water afneemt, de verbruikers doen het zelf en de Gemeente verleent slechts intermediair tussen de I.W.G.L. en de verbruikers. Komt er nu een andere toerekeningswijze, dan is dat wel vervelend, maar men kan toch niet verwachten, dat de Gemeente de kosten van het oververbruik nu maar voor haar rekening neemt. Die moeten uiteindelijk weer verhaald worden. Met de voorgestelde verdeelsleutel zal in de korte periode, waarop die betrekking heeft, wel te werken vallen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1966 | | pagina 4