18 De Voorzitter: Nadat ik U het woord gaf, zag ik tot mijn schrik, dat het al tegen twaalven liep en daar het usance is, dat we dan onze discussies stoppen, zou den v/e beter morgenavond de tweede ronde kunnen houden. De moeilijkheid is n.l., dat met het onder, havige punt de agenda niet is afgewerkt. Er staat nog een hele rij punten, zij het misschien niet zulke inge wikkelde als het onderhavige, op. De Raad zal er wei nig voor voelen, tot 1 of 2 uur door te gaan. En ik heb er geen bezwaar tegen de discussies te beëindi gen en morgenavond verder te gaan. De heer Van der Veen: Wat valt er buiten dit punt nog te bespreken Kunnen we ons een bijeenkomst op morgenavond niet besparen door nu bijv. een uur door te gaan? De Voorzitter: Ik ben in handen van de Raad. Ik heb in het verleden wel enige ervaring met langere vergaderingen. Als de Raad zou besluiten tot doorver gaderen, ben ik geen tegenstemmer, maar ik heb eer der al duidelijk begrepen, dat er nogal veel raadsleden zijn, die groot bezwaar hebben na 12 uur te vergaderen. Mag ik aannemen, dat het grootste gedeelte van de Raad niet meer wil doorgaan met de besprekingen? (De heer Van der Veen: Ik zal morgenavond niet kunnen komen.) Dat spijt ons dan bijzonder. Ik stel voor thans de vergadering te sluiten en mor genavond onze werkzaamheden voort te zetten. De Raad gaat hiermee akkoord. De Voorzitter schorst, om 23.57 uur. de vergadering tot dinsdagavond 9 januari 1968 half acht. 19 RAADSVERGADERING van dinsdag 9 januari 1968. (Voortzetting van de vergadering van maandag 8 januari 1968.) Afwezig: Mevr. Mr. E. Veder-Smit en de heren Mr. D. Lijzen, J. P. Reehoorn, Ir. C. L. Rijpma, H. W. Rijp- stra, J. Venema en J. N. van der Zwaard. Aanwezig: 30 leden: de dames J. Joustra-Bijker en M. M. Th. Visser-van den Bos en de heren J. Bakker, Ir. Van Balen Walter, R. Boomgaardt, J. ten Brug (weth.), P. J. Engels, P. Faber, J. Heetla (weth.), O. Heidinga, T. K. Hogendijk, J. F. Janssen, K. J. de Jong (weth.), B. Kingma, A. Klomp, W. S. P. P. de Leeuw, W. Miedema, P. W. Pietersen, J. A. Schönfeld, H. L. M. Stek, D. Stigter, J. Tiekstra (weth.), M. Tjerkstra, Mr. B. P. van der Veen, J. T. Vellenga, L. Visser, C. de Vries. G. de Vries, K. Weide en J. Wiersma. Voorzitter: de heer J. S. Brandsma, burgemeester. Vervolg behandeling punt 23 (bijlage no. 31). De Voorzitter: Ik heropen de vergadering en ver leen het woord aan de heer C. de Vries. De heer C. de Vries: Wat betreft art. 3. 1. lid 1, heeft de Voorzitter zelf gesteld, dat er een aantal overwe gingen gegolden hebben bij het College om in de ont- werp-verordening niet de commissie ad hoe te volgen, wanneer men reeds in het bezit was van een verlof A voor gebouwen voor jeugd, sport etc. in die gevallen, waarin ook andere activiteiten in het gebouw plaats hebben en ook de leeftijd van de deelnemers in aan merking genomen moet worden. Een deel van mijn fractie zou deze bepaling zó geredigeerd willen zien, dat geen alcoholische drank in deze gebouwen Kan wor den verstrekt, maar dit deel vindt het niet bezwaarlijk in die bepaling op te nemen, dat voor die andere acti viteiten, door de Voorzitter bedoeld, ontheffing kan wor den verleend. Dit deel van de fractie stelt er dus prijs op, dat men hier terugkeert naar het commissiestand punt. Ik wil terzake een wijzigingsvoorstel indienen, maar daarbij wil ik nog wel enige kanttekeningen ma ken. Ik meen te hebben begrepen, dat de Voorzitter al min of meer gevolg heeft gegeven aan de suggestie om een verbodsbepaling voor alcoholische drank op kam peer- en caravanterreinen in de verordening op te ne men, maar daarover zal dan nog een uitspraak van de Raad moeten komen en die kan dan eventueel ook via mijn voorstel bereikt worden. Ik wil voorts stellen, dat mijn opmerkingen in eerste instantie betreffende wachtkamers in inrichtingen voor openbaar vervoer uitmondde in een verbod voor slechts de verstrekking van sterke drank. Ik ben wel geneigd het standpunt van de Voorzitter te volgen en een be paling als door mij werd bedoeld, te laten vallen. Deze kwestie kan overigens door middel van de motie-Boom- gaardt nog in de verordening worden opgenomen, als die motie de meerderheid in de Raad zou halen. Ik stel voor, art. 3. 1. te lezen als volgt (ik houd daarbij de terminologie maar aan, die in het ontwerp van de commissie en ook voor een deel in het ontwerp van B. en W. is gebruikt) „Artikel 3. 1." „1. Het is verboden anders dan om niet sterke drank voor gebruik ter plaatse dan wel bedrijfsmatig sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse te verstrek ken in een inrichting: a. waarin uitsluitend of in hoofdzaak geringe eetwa ren, zoals belegde broodjes, patates-frites en cro- quetten, worden verkocht; b. die gelegen is op een kampeer- of een caravanter rein." „2. Het is verboden anders dan om niet alcoholhou dende drank voor gebruik ter plaatse dan wel bedrijfs matig alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse te verstrekken in een inrichting: a. waarin onderwijs wordt gegeven en b. die uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij: een sportorganisatie of -instelling; een jeugdorganisatie of -instelling; een buurt- of speeltuinvereniging." Deze wijziging houdt dus in, dat onder 1. wordt ver meld, dat zwak-alcoholhoudende dranken kunnen wor den gebruikt in die inrichtingen, waar geringe eetwaren worden verkocht en in inrichtingen, gelegen op een kampeer- of een caravanterrein, terwijl in inrichtingen van onderwijs en inrichtingen van sport- en jeugdorga nisaties en van buurt- en speeltuinverenigingen slechts niet-alcoholhoudende dranken verstrekt mogen worden. Dat is dus het oude standpunt van de commissie ad hoe. Het amendement is mede-ondertekend door de heer Pietersen. (De heer Engeis: In dit voorstel zijn twee verschillende zaken aan de orde: 1. de kampeerinrich- ting etc. en 2. de jeugdhuizen enz. Ik kan mij voorstel len, dat er raadsleden zijn en ik wil straks nader verklaren, dat ik een van diegenen ben die voor het één wel en voor het andere niets voelen en voor wie het dus moeilijk gemaakt wordt, ais men deze twee zaken aan elkaar blijft koppelen in dit voorstel. Zou het technisch niet mogelijk zijn ze te ontaoppelen en er twee voorsteilen van te maken ïk zal meteen tegemoetkomen aan dit verlangen. Ik heb nog een ont- werp-voorstel achter de hand waarvan ik nu een voorstel maak, dat dus ook nog in behandeling kan komen dat het standpunt bevat van het College, zoals dat neergelegd is in de verordening, maar aan gevuld met de zaak van kampeer- en caravanterreinen. (De heer Engeis: Maar dat is nog niet wat ik be doel.) Mocht het eerste amendement het onverhoopt niet halen, dan heb ik dus het tweede, waarin het voor stel van het College wordt aangevuld met slechts een bepaling i.z. de kampeer- of caravanterreinen. (De Voorzitter: De heer Engels doelde op splitsing van Uw eerste amendement; dat is nog iets anders dan wat U bedoelt, maar ik zou het even willen bewaren totdat de heer Engels straks zelf aan het woord komt.) T.a.v. hoofdstuk 4 heeft de heer Boomgaardt inmid dels een wijzigingsvoorstel ingediend, waarin deze ver wijst naar het standpunt van de commissie ad hoe. Ik sta persoonlijk, met een deel van mijn fractie, volko men achter het College i.z. de bepaling, zoals die in de verordening is opgenomen; een ander deel van mijn fractie steunt de motie-Boomgaardt t.a.v. de invoering van een bepaling omtrent een vergunning voor het in dienst hebben van vrouwelijk personeel na 22 uur. En kele leden van mijn fractie evenwel willen art. 4 ge heel geschrapt zien. Wat betreft de kwestie van de beroepsprocedure (hoofdstuk 11), waarover een minderheidsadvies be staat, heb ik van de heer Boomgaardt, die hierover als voorzitter van de commissie ad hoe, gisteravond al het woord heeft gevoerd, begrepen, dat het binnen de bepalingen van de verordening zeer goed mogelijk is, een minderheidsstandpunt kenbaar te maken. Ik heb dat er niet uit gelezen. Uit art. 11. 3. lid 2, waar staat: „De commissie besluit bij volstrekte meerderheid van stemmen.", begreep ik, dat daarmede een vaststaand advies van de commissie zonder minderheidsstandpunt zou zijn vastgesteld. De heer Boomgaardt interpreteert het dus ruimer. Als inbegrepen is, dat ook een min derheid haar standpunt aan College en Raad kenbaar kan maken, dan heb ik geen bezwaar tegen dit lid van art. 11. 3. Ik had een wijzigingsvoorstel in gedach ten, maar dat laat ik bij een duidelijke toezegging van B. en W. n.a.v. de interpretatie van de heer Boomgaardt achterwege. De heer Van der Veen: Het is volgens mij niet no dig diep in deze dingen te duiken. De heer De Vries heeft een beroep gedaan op het oorspronkelijk ontwerp van de commissie. Ik geloof, dat dit niet zo zwaar behoeft te wegen, want de commissie heeft ook pas naderhand kennis genomen van de opvattingen van de commissaris van politie, die erop heeft gewezen, dat in verschillende van dit soort gebouwen reeds verloven A aanwezig zijn en dat die praktisch niet gemist kunnen worden. Ik voor mij geloof ook, dat het nevengebruik, dat van de gebouwen wordt gemaakt, het noodzakelijk maakt, dat in elk geval zwak-alcoholische dranken ver strekt kunnen worden. En ik zou het betreuren, dat de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 1