1& Verslag van de handelingen van de Gemeenteraad van Leeuwarden van dinsdag 20 februari 1968 RAADSVERGADERING van dinsdag 20 februari 1968. (Voortzetting van de vergadering van maandag 19 februari 1968). Aanwezig 31 leden: de dames A. Joustra-Bijker en M. M. Th. Visser-van den Bos en de heren J. Bakker, Ir. B. C. van Balen Walter, R. Boomgaardt, J. ten Brug (weth.), P. Paber, J. Heetla (weth.), O. Heidinga, T. K. Hogendijk, J. F. Janssen, K. J. de Jong (weth.), B. Kingma, A. Klomp, W. S. P. P. de Leeuw, W. Miedema, P. W. Pietersen, J. P. Reehoorn, H. W. Rijpstra, J. A. Schönfeld, H. L. M. Stek, J. Tiekstra, M. Tjerkstra, Mr. B. P. van der Veen, J. T. Vellenga, J. Venema, L. Visser, C. de Vries, G. de Vries, K. Weide en J. Wier- sma. Afwezig: Mevr. Mr. E. Veder-Smit en de heren P. J. Engels, Mr. D. Lijzen, Ir. C. L. Rijpma, D. C. Stigter en J. N. van der Zwaard; voor de koffiepauze de heer Faber, na de koffiepauze de heer J. Tiekstra (weth.). Voorzitter: de heer J. S. Brandsma, burgemeester. De Voorzitter: Ik heet U hartelijk welkom in deze vergadering en ik heropen de discussies, welke wij gisteravond hebben afgebroken na de behandeling van agendapunt 35. Punt 36 (bijlage no. 103). De heer Van Balen Waiter: Met deze raadsbrief heb ik nogal wat moeite gehad. Ik vind het stuk der mate zwak geargumenteerd, dat het er bij mij niet in wil, dat er niet meer achter zou steken. Ik maakte hieruit op, dat wij te doen hebben met een verborgen poging om te komen tot liquidatie van de kermis. Tot mijn verbazing las ik gisteravond een uitspraak van Weth. De Jong in de krant, waaruit mij bleek, dat hij wei interesse heeft voor de opbrengst van de verpachting. Toen moest ik tot de slotsom komen, dat de conclusie die ik uit het voorstel had getrokken, blijkbaar toch niet juist was. Als dat zo is, is het mij echter een raadsel, dat wij een dergelijke raadsbrief hebben ontvangen. Als men werkelijk belangstelling- heeft voor de kermis, kan ik mij niet voorstellen, dat men een verzoek van belanghebbenden afwijst op de gronden die B. en W. hebben aangevoerd. Ik heb in het stuk geen enkel doorslaggevend argument voor die afwijzing kunnen vinden. B. en W. zijn begonnen met aan de BOVAK een col lege te geven over de wijze waarop deze zijn zaken moet doen. Dat lijkt mij echter niet op de weg van het College te liggen. Als de exploitanten menen, dat het in hun belang is er nog een zaterdag en zondag bij te trekken, vind ik het vreemd, dat het College het aan durft te zeggen, dat zij dat helemaal verkeerd zien. Er komt in de raadsbrief de „ontstellende" opmer king voor, dat een deel van de burgerij niets voelt voor een kermis op zondag en een ander deel wel. Dit wisten wij beslist niet. Als dit zo is, kan dat toch niet als een argument gelden om het verzoek van de BOVAK af te wijzen. Een principe komt er naar mijn mening niet meer aan te pas, want wij kennen hier de kermis op zondag al. Er lijkt mij geen principieel verschil in te zitten of de kermis nu op één of twee zondagen draait. De overheid dient zo enigszins mogelijk verzoeken van burgers of van het bedrijfsleven in te willigen, als het algemeen belang er zich niet tegen verzet. Van dit laatste heb ik niets in het stuk kunnen vinden. Wel staat in het stuk, dat verkeerstechnisch tegen ver schuiving van de data van de kermis geen enkel be zwaar bestaat. B. en W. hebben hun standpunt t.a.v. het niet wenselijk zijn van een verschuiving geadstru eerd met wat cijfers over de opbrengsten van de ver pachting. Ik vrees, dat na de laatste inschrijving de mening van het College over de betekenis van deze cijfers wel iets anders zal zijn geworden. Dat die in schrijving juist een of twee dagen voor deze raadsver gadering is gehouden, vind ik weinig elegant. Dat ge tuigt niet van respect voor de Raad. Het had m.i. voor de hand gelegen deze inschrijving uit te stellen tot de beslissing over het al dan niet verschuiven van de data was gevallen. Zo'n verschuiving zou voor de Gemeente ook in financieel opzicht nog wel eens van betekenis kunnen zijn. Als de Wethouder van Financiën inder daad belangstelt in de hoogste opbrengst van de ver pachting, zoals uit diens uitspraak in de krant kon worden opgemaakt, zou ik het verstandig hebben ge vonden, in elk geval tactisch juist, wanneer hij zou hebben afgewacht of de Raad de gevraagde verschui ving van de data al dan niet aanvaardt. Die verschui ving zou, zo zij al niet direct aanleiding zou worden tot een verhoging van de inschrijfsommen, in ieder ge val bijdragen tot een verbetering van de stemming onder de exploitanten. Ik ben benieuwd of het College nog met een betere motivering van het voorstel komt; met die uit de raadsbrief kan ik echt niet meegaan. De heer Schönfeld: Aansluitende bij het betoog van de heer Van Balen Walter, wil ik eraan herinneren, dat ik in de vergadering van 29 januari j.l. reeds mijn bezwaren tegen het voorstel naar voren heb gebracht. Uit de laatste raadsbrief blijkt, dat de inkomsten elk jaar weer aanzienlijk zijn verminderd, behalve in het jaar 1966. Misschien zijn bepaalde weersinvloeden toen oorzaak van de hogere opbrengst geweest. Deze kleine opleving speelt m.i. echter geen enkele rol. Juist het feit, dat de kermisexploitanten hun opbrengsten zien teruglopen, is voor mij aanleiding aan hun verzoek te gemoet te komen. De meeste exploitanten hebben hun kermisinrichting zaterdags te voren al opgesteld en een extra weekeinde zou voor hen een compensatie voor de verminderende opbrengsten kunnen zijn. Zoals ik de vorige keer al heb betoogd, was de ker mis op het Wilhelminaplein vanaf de Nieuwestad ge makkelijker te bereiken dan op de nieuwe plaats. Ook dat betekent voor de kermisexploitanten een zekere achteruitgang. De BOVAK kan zich met die verplaat sing wel verenigen, mits de data van de kermis iets worden verschoven. In beide gevallen blijft het aantal kermisdagen gelijk. Verkeerstechnische bezwaren zijn er volgens de raadsbrief tegen deze verschuiving niet. Rest nog het principiële bezwaar, dat sommige bevol kingsgroepen hebben. Ik zou, wat dat betreft, erop wil len attenderen, dat niemand gedwongen wordt de ker mis te bezoeken. Als een televisieprogramma mij niet bevalt, draai ik de knop om en zo staat het ook een ieder vrij van de kermis weg te blijven. Met alle respect voor deze principieel bezwaarden kan ik hun bezwaar toch moeilijk als een argument zien om het verzoek maar af te wijzen. Het staat een ieder vrij hoe over de kermis te denken, maar het moet ook een ieder vrijstaan wat hij wil doen. De theaters zijn toch ook op zondag open. Wij moeten de persoonlijke vrijheid van een ieder ook op het punt van kermisbezoek respec teren. Tot slot wil ik nog vragen waarom het voorstel meer dan een jaar na het verzoek van de BOVAK is gekomen. Ik zou, gelet op het feit, dat de standplaat sen al weer verpacht zijn, willen weten of eventueel dit jaar nog een nieuwe regeling zou kunnen worden toe gepast. Het aantal inschrijvingen bedroeg dit jaar maar 44 tegenover 75 vorig jaar. Dat getuigt er wel van, dat de inkomsten van de Gemeente uit de kermis weer zullen teruglopen, dit in tegenstelling tot hetgeen Wet houder De Jong bij de inschrijving naar voren heeft gebracht. Het deelnemen aan een kermis is niet meer zo aantrekkelijk. Ik hoop, dat zij, die nu nog bezwaren hadden, zullen inzien, dat dit niet in het belang van de Gemeente is en wij moeten bedenken, dat wij hier toch zitten om het gemeentebelang te dienen. Naast dit raadsvoorstel, waarvan de argumentatie mij in het geheel niet aanspreekt, wil ik daarom mijn voorstel leggen. Dit luidt: „De Raad der gemeente Leeuwarden; in vergadering bijeen op 20 februari 1968; komt terug op het besluit van 23 oktober 1963, no. 13398 A, sub A6, in die zin, dat de jaarlijkse kermis voortaan wordt gehouden van de eerste zaterdag na de tweede woensdag in juli tot en met de daaropvolgende tweede zondag."

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1968 | | pagina 1