16
nu voorgelegde plan. Dan kunnen we eventueel het
krediet op de begroting 1968 alsnog wijzigen, want dan
hebben we dat krediet beschikbaar. Dat is dus de ach
tergrond van de redenering, dat we dan kunnen voort-
werken. Ik hoop, dat de Raad met deze procedure ak
koord kan gaan, want dan kan er t.b.v. Wirdum inder
daad worden voortgewerkt.
De Voorzitter: Kan dit de instemming van de Raad
hebben
De heer Vellenga: Wij moeten ons nu wel heel snel
een oordeel vormen over datgene wat de Wethouder
namens het College naar voren heeft gebracht. Wij
dachten eigenlijk, dat kredieten en plan heel erg dicht
bij elkaar horen. De kredieten zijn alleen maar een
middel om een plan uit te voeren. Men zou kunnen zeg
gen, dat het plan de basis is, waarop de kredieten goed
kunnen worden besteed. Nu is mijn vraag deze: Zijn
B. en W. er zeker van, dat zij op het Provinciehuis
kunnen aankloppen met de vraag om deze kredieten
beschikbaar te stellen, als zij niet een duidelijk plan
kunnen overleggen? Wij leggen ons vanavond n.l., als
ik de Wethouder goed heb begrepen, niet vast op een
bepaald plan, tenzij hij hiervan uitgaat: De Raad neemt
nu dit plan bij wijze van spreken: met de ogen dicht
aan, in de veronderstelling, dat wij in de laatste
raadsvergadering van de maand januari öf dat plan
handhaven óf het alsnog wijzigen. Dat betekent dus,
dat wij zonder meer het besluit, zoals B. en W. dat bij
de raadsbrief hebben overgelegd, aannemen. Ik heb de
neiging, voor mijzelf sprekende, te zeggen, dat ik dat
nog graag even wil overwegen.
De Voorzitter: Met dien verstande, dat de Raad de
toezegging van het College heeft, dat dit punt onver
biddelijk weer op de agenda van 6 of 27 januari komt.
(6 jan. zal het waarschijnlijk nog wel niet kunnen.) Ik
kan het nóg duidelijker zeggen, n.l. zo, dat het College
tot de conclusie is gekomen, dat wij het gehele punt zou
den hebben uitgesteld tot de volgende vergadering, met
inbegrip van de kredieten, ware het niet, dat we dan
met de kredieten moeilijkheden krijgen, want dan kun
nen we pas na de behandeling van de begroting 1969
de financiële machine aan de gang krijgen. We zitten
toevallig in deze situatie, omdat het nu de laatste ver
gadering in 1968 is en we nog geen begroting voor 1969
hebben; de kredieten kunnen nu dus nog op de begro
ting 1968 komen; dan kunnen we ze zo nodig
tot 30 juni nog rustig wijzigen. Als de kredieten nu
niet beschikbaar worden gesteld, dan kunnen ze niet
meer in de begroting 1968 opgenomen worden. Maar
de Raad heeft de toezegging, dat er weer overleg wordt
gevoerd, dat het punt weer op de agenda komt; gewij
zigd of niet gewijzigd. De Raad bindt zich ik wil
niet zeggen nergens toe, maar het punt blijft open
voor discussie.
De heer Vellenga: Blijft het niet wat een vreemde
procedure
De Voorzitter: Ja, op zichzelf wel.
De heer Vellenga: Vandaar dat ik mij nog even mijn
oordeel voorbehoud. Misschien dat andere sprekers er
verder aan kunnen breien om hier uit te komen.
De heer Van der Veen: Ik heb geen bezwaar het
voorstel van de Voorzitter te volgen.
De heer Reehoorn: Betekent het, als wij dit punt,
behoudens het voteren van de kredieten, nu aanhouden,
ook, dat het alternatieve plan aanstonds weer ter dis
cussie is? Ik denk dus aan de kwestie van de dam.
De Voorzitter: De Wethouder heeft duidelijk toe
gezegd, dat dit punt in ieder geval weer op de agenda
komt. We hebben wel gevoeld, dat dat nodig was;
dat de Raad niet zou kunnen aanvaarden, dat zonder
discussies de kredieten beschikbaar worden gesteld.
De heer Kingma: Het wordt me steeds minder dui
delijk, zou ik haast zeggen; ik kan me niet voorstellen,
dat G.S. hier „in trappen".
De Voorzitter: U moet er niet verder op ingaan of
G.S. wèl of niet „erin trappen". De kredieten moeten
uitgetrokken worden.
De heer Engels: Als ik het goed begrepen heb, dan
gaan we om louter financieel-technische - beter is „ad
ministratief-technische redenen" - een raadsvoorstel aan
nemen, waar we eigenlijk „geen fluit voor voelen". Ik
zegt het wat cru misschien, maar zo ligt het wel. We
zullen het wel moeten doen. Het College heeft zich
beraden en de financiële expert van het College, die in
eerste instantie ook bezwaren had, zie ik nu geen
enkel bezwaar meer maken. Ik neem aan, dat hei
College volstrekt unaniem is. (De Voorzitter: Ja, vol
strekt.) Het zal dus wel zo moeten, maar dan toch wei
met de aantekening van mij en ik dacht, dat dat.
ook wel het gevoelen was van de heer Vellenga
dat het een weinig fraaie zaak is; ik hoop, dat we niet
weer zoiets krijgen op het eind van het jaar. (De Voor
zitter: Nee, dat kan haast niet meer, daar ben ik het
dus wel mee eens.) (Gelach).
De Voorzitter: Ik neem aan, dat iedereen onder
tussen akkoord is.
De heer C. de Vries: Ik voel de situatie ook wel zo
aan, dat we nu iets aannemen en toch ook niets aan
nemen, maar wel kredieten beschikbaar stellen. Zou
niet de oplossing uit dit financieel-technische of ad
ministratief-technische probleempje zijn, als we het
besluit, no. 19503, dat bij het voorstel van B. en W.
(bijlage no. 480) gevoegd is, als volgt lezen:
„Besluit:
I. tot het aanleggen van straten in Wirdum-zuid;
II. voor de uitvoering van bedoelde werken een kre
diet beschikbaar te stellen van f 443.500,
Dan hebben wij ons n.l. niet gebonden aan de teke
ningen, die een bijlage vormen van dat besluit. Als wl
de desbetreffende zin schrappen, heeft de Raad ook
niet het gevoel zich te binden aan die tekeningen. Dan
nemen we uitsluitend een administratief-technisch bc
sluitje.
De Voorzitter: Ik vind het best, maar ik dacht
dat de Raad er toch voldoende aan had dit besluit te
nemen, dus dit krediet te verlenen. We zijn het er met
elkaar volledig over eens, het gehele College, unaniem,
en volgens mijn gevoel de Raad ook. Dit punt komt
gegarandeerd weer op de agenda. De Raad neemt elke
beslissing bij meerderheid; er kan de Raad niets ge
beuren, tenzij later de meerderheid het besluit niet wil
veranderen, maar dat zou vandaag dan ook zo zijn. We
brengen niets in gevaar. Maar we moeten toch ook
een besluit hebben, dat reëel is.
Mag ik aannemen, dat niemand meer stemming
vraagt over dit punt?
De hear Miedema: Dizze hiele diskusje muntet net üt
troch düdlikheit en ik haw der dochs noch bihoefte oan
om it algemiene biswier, dat hjir field wurdt, efkes
to ünderstreekjen, sadat it Kolleezje by it nije ütste'l
dêr miskien rekken mei halde kin en sil. Ik leau n.l
net, dat it greate biswier eins wie: de opset fan it üt-
stelde plan, mar it feit, dat men net op tiid bigjinne
kin mei de üntsluting. En as dit plan nou net oanfur-
dige wurdt, mar op 27 jannewaris, dan haldt dat yn, dat
der takomme jier noch neat boud wurde kin, omdat
de brêge minstens in jier tiid freget. Wol it Kolleezje
dus in kans meitsje om dit plan der troch to krijen,
dan moat it in sadanige wiziging deryn meitsje, dat
it ünófhinklik fan de brêgebou of fan de daem of fan
hokker ding oer dy aldfeart ek mar, bigjinne kin mei
strjitte-oanliz.
De Voorzitter: Dit is alvast een stukje discussie,
dat thuis hoort in de voortzetting van de vergadering.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het bij het
voorstel van B. en W. gevoegde ontwerp-raadsbesluit,
met dien verstande, dat de technische kant van dit
vraagstuk op 27 januari 1969 opnieuw in de Raad in
bespreking zal worden gebracht.
De Voorzitter sluit, om 23.10 uur, de vergadering.
Verslag van de handelingen van de Gemeenteraad van Leeuwarden van maandag 23 dec. 1968
RAADSVERGADERING
van maandag 23 december 1968
Aanwezig 37 leden: de dames A. Joustra-Bijker, Mr.
E. Veder-Smit en M. Th. Visser-Van den Bos en de
heren Ir. B. C. van Balen Walter, R. Boomgaardt, J.
ten Brug (weth.), P. J. Engels, P. Faber, J. Heetla
(weth.), O. Heidinga, T. K. Hogendijk, J. F. Janssen, K.
J. de Jong (weth.), B. Kingma, A. Klomp, G. van dei-
Laan, W. S. P. P. de Leeuw, Mr. D. Lijzen, W.
Miedema, P. W. Pietersen, J. P. Reehoorn, Ir. C. L.
Rijpma, H. W. Rijpstra, J. A. Schönfeld, H. L. M. Stek,
D. C. Stigter, J. Tiekstra (weth.), M. Tjerkstra, Mr. B.
P. van der Veen, J. T. Vellenga, J. Venema, L. Visser,
C. de Vries, G. de Vries, K. Weide, J. Wiersma en J. N.
van der Zwaard.
Voorzitter: de heer J. S. Brandsma, burgemeester.
Te behandelen punten:
1. Voorbereiden van bestemmingsplannen (bijlage
no. 446).
2. Principe-schets inzake het bestemmingsplan ,,'t
Aldlan" (bijlage no. 460).
3. Aanleggen van wegen in het gebied ,,'t Aldlan" en
bouwen van een brug over de Greuns (bijlage no.
479).
De Voorzitter: Ik heet U hartelijk welkom in deze
bijzondere vergadering van onze Raad. Vandaag zijn
dus aan de orde de punten die wij 14 dagen geleden
hebben uitgesteld tot hedenavond. Het is een uitzon
derlijk kleine, maar ook een uitzonderlijk belangrijke
agenda. Ik stel aan de orde:
Punt 1 (bijlage no. 446).
De heer Heidinga: Reeds enige jaren maken wij ons
zorgen over het voorbereiden, het uitwerken en het
klaar komen van de bestemmingsplannen van onze
Gemeente. Het College weet dit, omdat er diverse
malen, vooral bij de behandeling van de begrotingen,
uitvoerig over is gesproken. Dat de Raad hierover
verontrust was, heeft, geloof ik het is misschien wat
ondeugend nooit veel indruk op het College
gemaakt, tenminste als men die indruk afmeet aan wat
er aan plannen uit de bus komt. Het jaar 1968 spoedt
al weer ten einde en nu hebben we een nota
betreffende de voorbereiding van de bestemmingsplan
nen van B. en W. ontvangen. Om aan de opdracht van
de Raad, neergelegd in de motie-Vellenga, te voldoen,
konden B. en W. er ook echt niet later mee komen; dit
is de uiterste termijn. B. en W. hebben er dus nogal
wat tijd voor nodig gehad. Zij hebben bovendien nog in
mei een kleine stimulans gehad of zijn er nog aan
herinnerd door het overzicht, dat ondergetekende toen
van de bestemmingsplannen heeft gemaakt. En als we
dan na zoveel aandrang van de Raad het resultaat
bezien, zoals dat nu voor ons ligt in deze nota, dan
maakt dat toch wel om het zacht te zeggen een
magere indruk. Nu kan het natuurlijk wel zijn, dat de
Raad zich over deze materie ten onrechte zorgen
maakt, maar het zou ook wel eens kunnen zijn, dat het
College nog altijd niet overtuigd is van de belangrijk
heid van alles wat hier op het spel staat. Dat heeft,
dacht ik, minstens evenveel kans.
Nader op de nota ingaande, kunnen we akkoord
gaan met de opsomming op blz. 1 en 2 onder de punten
1 t. m. 11. B. en W. laten hier echter al de oude
uitbreidingsplannen dat zijn er 72 stuks, die alle
vóór 1 augustus 1970 moeten worden aangepast aan de
nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening in één zin
de revue passeren. Als zij dan vervolgen met aan te
geven door wie de plannen 1 t.m. 11 kunnen worden
voorbereid, dan zeggen zij, dat „de uitbreidingsplannen
't Aldlan, het Rengerspark, het Kalverdijkje, Goutum,
Wirdum en Lekkum door onze dienst reeds zeer
intensief zijn bewerkt". Dat zijn dus 6 stuks. Het spijt
mij, dat ik hier een vraagteken bij moet zetten. Ten
eerste 't Aldlan. Als dit nu reeds zo intensief door onze
dienst is bewerkt, wat verhindert B. en W. dan een
proeve van het grootste deel hiervan voor de Raad ter
inzage te leggen? Dan hadden we bij de beslissing over
't Aldlan straks tenminste een indruk van het geheel
kunnen krijgen. Precies hetzelfde geldt voor het
uitbreidingsplan Wirdum. In de vorige raadsvergade
ring hebben we daar uitvoerig over beraadslaagd. Met
het uitbreidingsplan Rengerspark is het niet anders.
We hebben voor dit gebied en de omgeving het had
eerst een andere naam in het begin van dit jaar, om
ongewenste bebouwing te voorkomen, een z.g. voorbe
reidingsbesluit genomen, wat wil zeggen, dat er een
nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is. Dat
besluit is één jaar geldig. Als dit nu al zeer intensief
bewerkt is, moet dit nieuwe plan, tenminste in principe
aan de Raad ter inzage kunnen worden gegeven, maar
in de raadsbrief staat, dat B. en W. pas een
principe-uitspraak aan de Raad kunnen vragen over
het plan Rengerspark in het tweede halfjaar van 1970.
Dat is een jaar te laat (Stem: 1969). Ja, het is één jaar
te laat; het had er nu behoren te zijn, want nu zullen
we aanstonds weer een nieuw voorbereidingsbesluit
moeten nemen, met al de mogelijkheden, die daar dan
weer tussen zitten, maar waar ik nu niet nader op zal
ingaan. Hiermee bewijs ik echter toch wel, dat de
stelling van het College niet zo erg aannemelijk is.
Wat betreft het industriegebied Hemrik, hebben we
er geen bezwaar tegen, dat onze eigen dienst het plan
klaar maakt.
Heel anders is het met het plan voor het z.g.
buitengebied van de Gemeente. Dit is een behoorlijk
stuk werk. Het is een „kluif" en B. en W. tonen o.i.
beslist niet aan, dat onze eigen dienst dit vóór 1
augustus 1970 voorelkaar kan maken.
Dan het plan Camminghaburen. B. en W. schrijven,
dat zij daarvoor contact hebben opgenomen met Ir.
Vink, stedebouwkundige te Amsterdam. Het spijt ons,
dat B. en W. dit gedaan hebben. Het College zal
daartoe misschien wel het recht hebben dat neem ik
wel aan, maar als de Raad het College opdraagt, in
het begin 1968 met voorstellen daarover te komen, dan
achten wij het beslist onjuist, dat het dat niet doet,
doch gewoon meedeelt, dat het al contact heeft
opgenomen. De Raad had dit moeten besluiten. Wie is
mijnheer Vink? Wat heeft hij allemaal gemaakt? Dat
had de Raad toch wel graag eens willen weten, dacht
ik. Vele vragen hebben we zo, maar we kunnen nu
alvast wel zeggen, dat wij er beslist tegen zijn, dat bijv.
Ir. Vink tenslotte ook de supervisie over dat gehele
gebied krijgt opgedragen, zoals Van den Broek en
Bakcma dat nu hebben over 't Ielan. Ik heb het vaker
in de Raad gezegd: Wij zijn er verklaarde tegenstan
ders van, dat als eenmaal een bestemmingsplan is
aangenomen, waarin staat: goothoogte zo, garagehoogtc
zo, dakhelling zo, nokrichting zo zaken, die alle
bepaald zijn en het voor de schoonheidscommissie,
die het esthetische aanzicht aan een nauwlettend
onderzoek onderwerpt, is geweest, er dan nog weer
supervisie op is van bijv. Van den Broek en Bakema
en supervisie van onze eigen architect. Dat is beslist
twee instanties te veel. Wij komen dan aan het
tijdschema. B. en W. noemen daarin de plannen met de
tijden, wanneer een principe-uitspraak van de Raad
zal worden gevraagd.
Ten eerste is die tijd telkens bijzonder ruim
genomen: „in het eerste halfjaar; in het tweede
halfjaar; in het eerste halfjaar". Wij zouden zeer graag
willen, dat B. en W. een beetje concreter zouden
kunnen zijn, dat zij zouden zeggen: „Dan en dan komt
dat plan".
Ten tweede zou ik de vraag willen stellen: Wat
verstaan B. en W. eigenlijk onder een principe-uit
spraak? Ik neem dan maar weer even ter verduide
lijking 't Aldlan. Moet op het plannetje, zoals B. en W.
het ons nu hebben aangeboden, een principe-uitspraak