si
13
Br Jfi? SM HE
•.'i
uitgegaan zijn en nodeloos, dacht ik, niet alleen onrust
hebben gezaaid, maar ook eenvoudig de zorg voor die
woningen hebben bedorven. Ik vind dat jammer. Ik
vind het aankoopbeleid met renteverlies enz. het erg
ste niet. Het renteverlies wordt goedgemaakt door in
flatiewinst, die we toch wel weer maken. Dat is het
punt niet. Ik vind het wel jammer, dat we in deze
aankopen middelen vastleggen, die we misschien er
gens anders voor zouden kunnen gebruiken, maar het
ergste vind ik inderdaad de psychologische domper,
die op een buurt gezet wordt. Ik ben nieuwsgierig
naar de reacties van B. en W. op alle wijze woorden
die uit de Gemeenteraad tot hen zijn gericht.
De heer Tiekstra (weth.)Aansluitend aan de laat
ste woorden van de heer Van der Veen, wil ik beginnen
met hem te verzekeren, dat de opdracht om met wijsheid
en verstand, redelijkheid en nuchterheid de betogen die
gehouden zijn, te beantwoorden, nog niet zo eenvoudig
is. Het lijkt mij, ook met het oog op de volgorde, lo
gisch, dat ik met name in eerste aanleg het betoog van
de heer Vellenga volg. Ik dacht, dat hij er in geslaagd
is in zijn verhandeling praktisch alle aspecten van dc
zaak in het gegeven bestek te behandelen.
De nota is in overleg met de Commissie voor het
Grondbedrijf waarop ik mij niet beroep, want do
nota is uiteraard voor de verantwoordelijkheid van
B. en W. -opgesteld, omdat in de Raad bij de be
grotingsbehandeling duidelijk behoefte bleek te bestaan
het aankoopbeleid als vraagstuk in deze Raad afzonder
lijk te behandelen. Die behandeling heeft m.i. in twee
richtingen zin, ten eerste, omdat alles wat er aan de
orde is, eens in één stuk verzameld is en die ver
dienste kan aan het stuk, dacht ik, niet worden ont
zegd en ook de Raad zich op deze wijze van de
totaliteit van het probleem zo goed mogelijk rekenschap
kan geven; ten tweede dat zeg ik er nadrukkelijk
bij omdat het de Raad bij die gelegenheid mogelijk
is zich over het beleid alszodanig uit te spreken. Het
is, dunkt mij, niet goed, dat, als op basis van een be
leid, zoals dat tot nu toe altijd gevolgd is, de burger
met de overheid in onderhandeling is, die burger dan
niet volledig kan vertrouwen op de honorering van die
onderhandelingen met de Gemeente. Formeel blijft na
tuurlijk voor elke voorlopige koopovereenkomst, gesloten
in het kader van het tot op heden gevoerde beleid, het
voorbehoud gelden, van het besluit van de Raad ter
zake en van de goedkeuring van G.S. En terecht meent
de burger moreel en materieel op dat beleid te kunnen
en te mogen vertrouwen. Ik dacht, dat dat ook goed
dient over te komen. Nu is er in deze gehele problema
tiek van de afgelopen jaren nogal een duidelijke ont
wikkeling gaande, voor zover het aankoopbeleid betrek
king heeft op sanering, reconstructie en wat nieuw
voor ons is op rehabilitatie. Ongetwijfeld zou het
de verdienste van de nota ik denk daar dus be
paald anders over dan de heer Van Haaren ver
groot hebben, wanneer ook motiveringen, waar de
heer Vellenga nadrukkelijk om gevraagd heeft, in het
stuk zouden zijn voorgekomen. Maar in feite meent
het College, wat dat betreft, toch ook wel te mogen
uitgaan van een zekere kennis niet in de formele
zin, maar wel in de materiële zin van het woord
van de hoofdlijnen van het beleid en dus ook van de
motiveringen die eraan ten grondslag liggen, bij de
Raad.
Wij hebben bij dit beleid en dat is ook het enige,
waarom het vanavond gaat te maken met het ste
delijk gebied van onze Gemeente. Met als kleine uit
zondering de Kamp te Wirdum is dat voornamelijk
het bebouwde gebied van onze stad. In dat gebied
doen zich en op een enkele uitzondering na is dat
hier vanavond niet ontkend duidelijke verkrottings-,
verpauperings- en vervalverschijnselen voor. Dat pro
ces is een autonoom proces. Dat zal ook de Raad zich
moeten realiseren. Wanneer de Gemeente niet zou
aankopen, dan zou datzelfde proces met misschien
nog sterkere ongewenste gevolgen en ik kom daar
bij de beantwoording van de heer Van Haaren nog
wel even op terug - zich hebben voorgedaan.
Ik wil verduidelijken, waarop het beleid is geba
seerd. Er is vanavond door enkelen gezegd, dat er met
uitzondering van Wirdum, geen rechtsgeldig bestem
mingsplan zou zijn. Ik moet er dan toch wel aan her
inneren, dat er nog steeds een rechtsgeldig plan-in-
hoofdzaken is, 't Ielan, dat o.m. ook het gebied van
het IJsbaankwartier omvat. Wij hebben een voorbe-
reidingsbesluit voor dat gebied en er is een nieuw
plan in bewerking maar ik houd staande, dat er
nog steeds een rechtsgeldige regeling voor is. Vervol
gens ik zal zo volledig mogelijk zijn maakt het
gebied Huizum-Dorp, Parkstraten, Aldlan-west en
Aldlan-oost het oorspronkelijke, ook in de vergadering
van de Raad aanvaarde, totale plan Aldlan uit, waar
ook de genoemde tracering van de Oostergoweg in
zit. Voorts is, dacht ik, voldoende bekend ik heb er
herhaaldelijk zelfs in het publiek, buiten de Raad,
over gesproken dat er een bestemmingsplan Olde-
galileën in voorbereiding is. Dat er vertragingen zijn
ontstaan, is een andere zaak. De redenen daarvan
kent de Raad, dacht ik, ook. Inderdaad doet het be
leid naar buiten toe, bij de bevolking, onherroepelijk
bepaalde veronderstellingen ontstaan. Ik kom straks
nog wel even op die reacties terug. Ik wilde op dit
ogenblik daarmee alleen vaststellen, dat in formele
zin het gebrek van de nota kleiner is dan men stelt,
maar dat in materiële zin, op basis van een aantal
beslissingen die in de Raad zijn genomen, dit beleid
toch meer handen en voeten heeft dan men veronder
stelt. Ik noem daarbij nog even en niet tot ieders
vreugde; dat geef ik onmiddellijk toe het struc
tuurplan voor de binnenstad, zoals het in 1965 door
de Raad is aanvaard, en ik noem ook nog maar eens
het rapport hoofdwegenstructuur, dat in 1968 door de
Raad is aanvaard. Dit alles heeft natuurlijk zijn ge
volgen voor het te voeren beleid. Nu heeft zich, dacht
ik, vooral in de laatste jaren m.b.t. de vraagstukken
van sanering en reconstructie een herbezinning ont
wikkeld. Geen van ons weet op dit moment al, in hoe
verre deze herbezinning ook inderdaad effect zal heb
ben voor de gebieden waarover we spreken. Wat we
wèl weten op dit ogenblik is, dat één gebied, m.n. de
Transvaalwijk, een reële rehabilitatiemogelijkheid kan
krijgen. „Kan" krijgen, zeg ik met nadruk. Of dat
voor andere gebieden ook kan gelden, is m.i. niet te
voren met stelligheid te zeggen. Ik wil wèl zeggen
en dan kom ik hardnekkig tegenover de heer Van
Haaren te staan dat een krot in de Landbuurt een
krot is en niet meer. Er kunnen enkele delen zijn,
waarvan de woningen misschien nog een korte tijd
redelijk bruikbaar zijn, maar in feite is de woonsitua
tie in de Landbuurt in de tweede helft van de 20e
eeuw sociaal gezien een schande. Ook die dingen zul
len we bepaald moeten willen weten. En die krotten
moeten mede een duidelijk uitgangspunt zijn voor een
stuk sociaal beleid, ook van de plaatselijke overheid.
Dat betekent: welbewust saneren. Een duidelijkheid,
die moet overkomen, zoals door de heer Vellenga ook
gezegd is. De heer Vellenga is, dacht ik, vrijwel com
pleet geweest, toen hij uit het jaarverslag van de Cen
trale Directie van de Volkshuisvesting citeerde, welke
aspecten, motieven, argumenten, ten grondslag kun
nen liggen aan de sanering, reconstructie en eventuele
rehabilitatie van de slechte, doorgaans dicht bij de
binnenstad gelegen, woongebieden. Al die aspecten
spelen hier een rol, spelen ook bij het aankoopbeleid
een rol. En m.b.t. vrijwel alle aspecten is er in de
Raad van de gemeente Leeuwarden op verschillende
momenten een beslissing genomen. Ik denk daarbij,
wat betreft de algemene verbetering van de structuur
van de binnenstad door ontsluiting, aan zaken als
noordtangent e.d. Ik denk aan de verkeersvoorzienin-
gen voor de communicatie tussen de verschillende
stadsdelen, waarbij het hele verkeerssysteem een rol
moet kunnen spelen. Ik denk ook aan zaken als de
uitbreiding van de city. Dat betreft dan in dit geval
een nieuw gebied (maar U kunt het ook een oud ge
bied noemen). Ik heb hier het oog op de spontane re
habilitatie van de Lange Marktstraat op basis van de
gunstige situatie, waarin dit gebied kwam te liggen,
nadat de veemarkt werd verplaatst.
Wat de rehabilitatie betreft, denk ik op dit ogenblik
m.n. aan de Transvaalwijk en ook aan een op gang
zijnde restauratie van incidentele panden in de bin
nenstad voor woonbestemming. Op dat proces en
het is de Raad bekend; daarvoor komt de heer Henge-
veld hier kunnen we misschien verder op gang
brengen. Dit alles valt onder een beleid, waarbij, wat
i'w '•Tit'? v}^'1 w1* -»Vf
de krotwoningen betreft, welbewust een aankoopbeleid
wordt gevoerd met de uitdrukkelijke bedoeling om af
te breken. Het zou kinderlijk naïef zijn dat in deze
Vergadering te ontkennen. Uiteraard zullen we moe
ten proberen de krotopruiming zo systematisch mo
gelijk te doen verlopen. Dat is geen eenvoudige op
dracht. Zo vaak we daarover praten, lopen we telkens
weer op individuele, incidentele situaties klem. Ik wil
de Raad eraan herinneren, dat, voor wat het binnen-
stadsgebied betreft, het nog maar sinds enkele jaren
mogelijk is bestemmingsregelingen te maken. Het
oude structuurplan voor de binnenstad was een bui
tenwettelijk stuk en dus ook alleen maar een puur
beleidsstuk. Pas na de inwerkingtreding van de nieu
we Wet Ruimtelijke Ordening was het ook toeg'estaan
voor het stadsgebied bestemmingsplannen te maken.
(Daarvóór mocht dat niet.) Maar dat betekent, dat
wij dus op vrij korte termijn en we moeten altijd
zo nuchter zijn te bedenken, dat „op vrij korte termijn"
een aantal jaren kan betekenen moeten proberen
op grond van een herziening van het bestaande struc
tuurplan, dus van een nieuw basisplan voor de bin
nenstad, geleidelijk aan al die delen in te vullen, die
daar in passen. En ik dacht, dat voor de beleidsbepaling
van de Gemeenteraad juist dat basisplan voor de bin
nenstad, dat ook alweer ik zeg het nadrukkelijk
geen wettelijk stuk is, maar een puur beleidsstuk, van
veel belang is. Nog steeds durf ik aan te nemen, dat
het mogelijk moet zijn in het jaar 1972 met een com
plete informatie in de publieke discussie te treden. Ik
zou de heer Van Haaren erop willen wijzen, dat we
daarbij dan verder gaan dan de doelstellingennota van
Weth. Van den Berg in Groningen. Ik kan best heb
ben, dat de heer Van Haaren zo'n behoefte heeft zich
te refereren aan de inzichten van de heer Van den
Berg, maar ik moet wel zeggen, dat wij uiteraard te
maken hebben met ons eigen beleid in deze gemeente
en dat wij gezamenlijk Raad en B. en W„ maar in
het bijzonder de Raad zullen proberen dit beleid
tot ontwikkeling te brengen.
De heer Vellenga heeft enkele beschouwingen ge
wijd aan de overgang van passief naar actief aan
koopbeleid. In de nota wordt daar nogal scherp on
derscheid tussen gemaakt, in die zin, dat, behoudens
wat er nu in deze nota staat, ervan uitgegaan wordt,
dat het actief beleid gevoerd wordt op basis van con
crete plannen, hetzij bestemmingsplannen, hetzij uit
voeringsplannen. Ik kom dan ook weer bij de heer
Van Haaren. Het is juist, dat, wanneer zich ergens
in de stad een passief beleid heeft ontwikkeld en
B. en W. zijn niet dan na daar een half jaar lang over
gepiekerd te hebben, overgegaan tot het passieve aan
koopbeleid in de Landbuurt in een pure woonbuurt
(en dat was de Landbuurt vrijwel), er dan een mo
ment in dat aankoopbeleid komt, waarop men zich
kan afvragen, of het nu nog verantwoord is om het
passieve aankoopbeleid voort te zetten. Ik dacht, dat
het een juist beleid moet zijn, dat moment te doen sa
menvallen met het tot stand brengen van een bestem
mingsplan, al is het ook nog maar zo'n kleintje, voor
een bepaald gebied. Dat kan ook bij wijze van
spreken in de vorm van een postzegelplannetje
voor de Landbuurt. Ik geloof, dat je in die situatie het
moment ook formeel goed plaatst. De bezwaren van
een ongelimiteerd voortzetten-in-de-tijd van een pas
sief aankoopbeleid in een bepaald gebied, voel ik mèt
de heer Vellenga, bepaald aan. En ik geloof, dat het
verstandig is de overgang tot passief aankoopbeleid
niet te doen dan nadat de Raad de gelegenheid heeft
gehad zich hierover uit te spreken. Als de heer Vellen
ga dat bedoelt, als hij zegt: het moet niet gebeuren
bij een toevallige aankoop in dat gebied, dan ben ik
dat met hem eens; ik vind dat ook niet de meest
juiste vorm. De heer Rijpma heeft gezegd, dat hij die
overgang het liefst in overleg met de Raad, resp. de
raadsorganen zag gebeuren. Ik veronderstel, dat hij in
het bijzonder aan twee commissies denkt. Wij kunnen
gezamenlijk naar een goede vorm zoeken, waarin de
Raad in alle vrijheid, dus los van een bepaalde aan
koop, kan beslissen, of in een bepaald gebied het pas
sieve aankoopbeleid wordt omgezet in een actief aan
koopbeleid.
Wat nu de genoemde gebieden betreft, kan ik de heer
Vellenga wel zeggen, dat het, voor zover ik het uit mijn
geheugen weet en dat functioneert, dacht ik, op dit
terrein goed dat er op dit moment geen andere
duidelijk aan te wijzen gebieden zijn, waar het passief
aankoopbeleid wordt gehanteerd. Ik zeg nadrukkelijk
„gebieden", omdat de nota zelf uiteraard een voorbe
houd maakt met betrekking tot aankoop van inciden
tele panden onder bepaalde omstandigheden. Dat kan
zich voordoen - het staat met zoveel woorden in de
nota, maar laat ik het herhalen ten aanzien van
hoekpanden, restauratie-panden, ook ten aanzien van
straatwanden e.d. en, zoals ook in de nota staat, ten
behoeve van bepaalde gemeentelijke diensten en van in
cidentele reconstructies. (De heer Heidinga: Aan het
Noordvliet en de Tichelstraat doen we het nog wel.) De
heer Heidinga heeft gelijk, dat het Noordvliet-Tichel-
straat als gebied nog een rol speelt terzake, maar ik
heb enig vertrouwen, dat we in de eerstvolgende ver
gadering van de Commissie Ruimtelijke Ordening
daarover al een eerste bepaalde informatie kunnen
geven. Op dit moment mag ik al wel zeggen, dat voor
dit gebied gewacht wordt op de bestemmingsregelin
gen; pas als die vastgesteld zijn, zullen we het passief
aankoopbeleid hier voortzetten, resp. de Raad terzake
van actief aankoopbeleid een voorstel doen.
Het is juist, dat het optreden van de overheid in
bepaalde gebieden uiteraard een stempel daarop kan
drukken. Dat is te meer het geval, wanneer ter plaatse
de kwaliteit van het woningbezit en de woonsituatie
op zichzelf geen aanleiding geven tot dat overheids
ingrijpen. Ik denk hier m.n. aan tracé's als Oostergo
weg e.d. Ik herhaal: Als hier duidelijk een krotten-
situatie is, een in alle opzichten te kort schietende
woonsituatie, dan dringt die zich vanzelfsprekend op
aan de zorg van de overheid en dan zal deze niet
passief kunnen blijven. Maar ook als de overheid uit
andere overwegingen in bepaalde gebieden reconstruc
ties ter hand neemt en dus een aankoopbeleid begint,
al is het dan een passief aankoopbeleid, zal op zulke
gebieden een bepaald stempel worden gedrukt. Ik
durf nog verder te gaan. Men zou zelfs kunnen zeg
gen, dat het verschijnen en behandelen van deze nota
in de Raad dit al doet, hoewel het overigens een vol
doend bekend feit is, dat de gemeentelijke overheid
in Leeuwarden in de genoemde gebieden opereert.
Ik geloof ook, dat het juist is, dat wij, vooral in die
gebieden, waar renovatie of rehabilitatie nog een rede
lijke kans van slagen heeft, van een mogelijke „kaal-
slag"-procedure overgaan op een welbewust gekozen
beleid in de richting van renovatie en rehabilitatie. Dat
kan, dacht ik, stellig met name op Oldegalileën nog een
rol spelen. De Transvaalwijk behoef ik in dit verband
niet opnieuw te noemen. En in een dicussie, ook met de
bewoners van het gebied, kan worden bekeken, op
welke wijze wij dit proces zo goed mogelijk kunnen
laten verlopen. Daar behoort uiteraard een duidelijke
voorlichting bij, ook als de inhoud daarvan een zekere
hardheid moet hebben. De harde dingen moet je m.i.
daarbij ook duidelijk stellen. Ik dacht, dat we, wat dat
betreft, toch wel bezig zijn „het vak te leren". Dat gaat
uiteraard met vallen en opstaan, wat mijn aandeel
betreft, niet zonder genoegen. (De heer Rijpma: Het
vallen of het opstaan?) Allebei. Ik heb een hekel aan
blijven liggen, ook aan blijven zitten. De informatie
stroom naar de burger moeten we een reële in
houd geven, maar de informatie, die van de burger
wordt verkregen, moet ook een reële rol spelen in de
voorbereiding van de plannen. Hier gaat het dus om
het punt: de dingen zo duidelijk mogelijk overbrengen
en de mensen geen zaken voorspiegelen terzake waar
van je weet, dat er toch „nee" gezegd moet worden.
Het beleid van de overheid op dit terrein voltrekt
zich altijd in de openbaarheid. En dat betekent, dat
de overheid natuurlijk wel rekening moet houden met
speculatieve mogelijkheden en zich geen enkele illusie
moet maken omtrent het gedrag van de speculant in
de betreffende gebieden. Maar dat risico moeten wij
m.i. aanvaarden, willen we inderdaad een open beleid
voeren.
Dan kom ik bij een zaak, waarvan ik een paar kan
ten zal behandelen (de heer De Jong zal de overige
kanten voor zijn rekening nemen), n.l. de befaamde
brief ter uitvoering van de bekende motie. Ik wil in alle
duidelijkheid zeggen, dat de oorspronkelijke bedoeling
van de opstelling van de lijst bepaald niet is geweest,