fob
Verslag van de vergadering op dinsdag 29 februari 1972 van de afdeling IV van de gemeenteraad
ter voorbereiding van de behandeling van de Ontwerp-begrotingen voor 1972.
maal per jaar ook wel een heel specifieke situatie.
Dat is ook een zenuwslopende toestand en dat merken
we ook aan die kinderen, Maar wat weten we nu bij
een schoolvorderingentest? Bij de uitslag weten we,
dat het kind op dat moment in staat is zó te rekenen
en zó zijn taal te beheersen, dat het óf naar het
m.a.v.o. óf h.a.v.o.yatheneum óf gymnasium kan. Be
doeld was, dat we door het advies van het hoofd der
school wisten, wat het kind in beginsel kon. Dat is
ook veel belangrijker dan het slagen voor een school
vorderingentest of een toelatingsexamen. Dat is ook
wel geweken, anders waren er bij het voortgezet onder
wijs niet zoveel afvallers. Het is nog nooit het bewijs
geweest, dat je op deze manier de goede schoolkeus
krijgt. Bij diverse scholen tendeerde het advies van
het hoofd echter ook heel sterk naar de uitslag van
de schoolvorderingentest. En daar had je heel weinig
aan natuurlijk, want in feite betekende dat, dat je al
leen maar met de uitslag van de schoolvorderingen
test had rekening te houden. Was de uitslag daarvan
goed, dan zei het hoofd van de school: „Gemiddeld
een 8; dat kind kan wel naar het gymnasium." Door
de longitudinale aanpak van de Schooladviesdienst zijn
wij automatisch tot die 6e klas gekomen, waardoor we
veel beter weten, wat de kinderen in beginsel kunnen
dan bij een schoolvorderingentest. Mijn inlichtingen
zijn, dat de commissie onder leiding van de heer Fer-
werda zich in principe ook wel uitgesproken heeft
voor afschaffing van de schoolvorderingentest, maar
we vinden wel, dat we in dezen gezamenlijk eenzelfde
lijn moeten trekken in Leeuwarden. Het zou wat een
vreemde situatie zijn, dat de ene school zo'n test wel
eiste en de andere school niet. Dat geeft een verkeerde
indruk. We zijn met elkaar tot de schoolvorderingen
test gekomen, we zullen er ook met elkaar af moeten.
Als U mij persoonlijk vraagt, ik zou er inderdaad wel
af willen. Ik zie er weinig heil in. Daar staat tegen
over het probleem: aansluiting basisonderwijsvoort
gezet onderwijs. Men moet zich bij het voortgezet on
derwijs wel realiseren, dat men in de Leeuwarder si
tuatie na de inwerkingtreding van de Mammoetwet de
kinderen gemiddeld één jaar eerder op de scholen voor
voortgezet onderwijs krijgt dan vroeger. En ik heb het
idee, dat het voortgezet onderwijs daar ook nog wel
wat aan moet wennen, want een groot deel van de
Leeuwarder kinderen, m.n. wat het openbaar onderwijs
betreft, ging naar het voortgezet onderwijs via de
sluis van de oude brugschool. En daar werden alleen
via proefwerken enz. de kinderen getest op hun capa
citeiten voor de verschillende scholen voor voortgezet
onderwijs. Ik wil daar verder ook geen kwaad van
zeggen, maar ik geloof, dat de situatie misschien wel
beter was dan de schoolvorderingentest en de situatie
van toelatingsexamen vanuit de 6e klas; dat geef ik
toe. Het gemak daarvan voor het voortgezet onder
wijs was dat geef ik ook toe dat je vrijwel alle
kinderen van hetzelfde instituut kreeg, al waren ze
wel opgeleid door verschillende leerkrachten. De leer
lingen van de Hofschool vormden een uitzondering,
maar praktisch alle andere kinderen kwamen via de
brugschool bij het voortgezet onderwijs. Ze zaten allen
ongeveer op hetzelfde niveau. Maar dat zegt natuur
lijk nog niets van het percentage dat het einddiploma
nooit haalde en van dat wat het einddiploma in zes
jaar wel gehaald heeft. Dat moet je in dit opzicht niet
vergeten, want het gehele proces van het narijpen van
de kinderen werd er niet bij ingecalculeerd en dat is
een situatie, die m.n. door het werk van de School
adviesdienst, waardoor je een andere en een betere
kijk krijgt op wat het kind in beginsel zou kunnen,
dan je vroeger had.
Je moet natuurlijk niet extreem stellen: Het basison
derwijs zegt: „Wij hebben maar zes jaar en wij kun
nen niet verder en de scholen voor voortgezet onder
wijs zeggen: Wij moeten op een bepaald niveau begin
nen, want we moeten over zes jaar daar en daar zijn."
Nu is de brugklas in het voortgezet onderwijs natuur
lijk niet helemaal zonder zin een brugklas geweest. En
het is ook niet zo, dat de studie-uren in de brugklas er
helemaal voor niets zijn. Die zijn niet alleen bedoeld om
de kinderen studeren te leren, maar ook om de kin
deren die bijv. iets minder weten van taal, op het niveau
van de klas te brengen. De verschillen in zo'n klas kun
je in die studie-uren bijwerken. En dat gebeurt ook.
(De heer Faber: Dat was de bedoeling niet.) Dat
weet ik niet. Wat was dan de bedoeling van de studie
uren? (De heer Faber: Het eerste argument dat U
noemde, maar niet het tweede.) Ja zeker, beide, maar
over de brugklassen zijn al zoveel verschillende in
zichten geweest. Aanvankelijk dachten velen, dat de
brugklas helemaal buiten het voortgezet onderwijs zou
vallen, maar laten we daar nu vanavond niet meer
over praten.
Ik geloof wel, dat we deze dingen zullen moeten be
kijken en dat we over de aanpassing basisonderwijs-
voortgezet onderwijs zullen moeten praten. Die kan niet
eenzijdig benaderd worden, niet van de zijde van het
basisonderwijs, maar ook niet van het voortgezet onder
wijs. Wij hebben inmiddels besloten vorige week
dinsdag een Commissie Voortgezet onderwijs-basis-
onderwijs in te stellen, waarin mensen van het basis
onderwijs en uit de diverse takken van het voortgezet
onderwijs zitting zullen nemen, die dit probleem zullen
bekijken en zullen proberen eenzelfde noemer te zoeken.
U moet zich niet voorstellen de kinderen komen nu
eenmaal van verschillende scholen dat de leerlingen
volledig gelijk in de brugklas tot een gelijke start zul
len komen. Het ene hoofd der school heeft meer aardig
heid aan rekenen dan aan taal en het andere andersom.
Die situatie zul je ook houden. Dat is niet langs een
meetlat te meten. Daarom hebben wij ook ontkennend
geantwoord op de vraag, of er een algemene achter
stand is, want ik weet, dat deze klacht bij het voortgezet
onderwijs wel bestaat, maar men moet ook niet ver
geten, dat men nu de kinderen één jaar eerder krijgt
dan vroeger. Het is niet een onrustbarende situatie,
maar er is wel alle reden voor een commissie in te
stellen om te bekijken, wat aan de situatie te verbeteren
valt. Het is niet zoals mevr. Woudstra zei, n.l.: Dat
zullen we wel niet op gemeentelijk niveau kunnen doen.
Ik dacht, dat we nu wel kunnen concluderen, dat dit nu
juist iets is, wat we op gemeentelijk niveau wèl kunnen.
De Voorzitter: We hebben een lange zit gehad. On
derwijs is echt wel aan zijn trekken gekomen. Het is
ook een belangrijk onderwerp. Ik wil U dank zeggen
voor Uw volhouden. We hebben de zaken intensief door
gepraat. Er is weinig overgebleven en dat is toch ook
bijzonder belangrijk. Hartelijk dank.
De Voorzitter sluit, om 1.00 uur, de vergadering.
Aanwezig van de afdeling: de dames E. Branden-
burg-Sjoerdsma en M. M. Th. Visser-van den Bos en
de heren T. H. van Haaren, K. J. de Jong (weth.),
J. Knol en W. Miedema.
Aanwezige overige raadsleden: de dames J. Dijk-
stra-Bethlehem, G. Visscher-Bouwer en L. Woudstra-
Peene en de heren S. Bouma (afwezig van 21.40 tot
22.55 uur), G. Buising (tot de koffiepauze), G. F.
Eijgelaar, Drs. D. Faber, O. Heidinga, H. Jansma (na
de koffiepauze), J. de Jong, A. Klomp (tot de koffie
pauze), H. Meijerhof (tot de koffiepauze), Ir. C. L.
Rijpma (tot 22.35 uur), J. B. Singelsma (vanaf 19.40
uur), P. Snel (tot de koffiepauze), K. Spoelstra, N.
Sterk (tot 22.35 uur), Mr. B. P. van der Veen (tot
21.15 uur), L. Visser, G. de Vries (tot 20.20 uur) en
J. Wiersma (vanaf 20.20 uur).
Voorzitter: de heer J. S. Brandsma, Burgemeester.
Voorts zijn aanwezig: de heren P. P. de Jong, Se
cretaris, Ir. C. B. van Ardenne, Directeur van de
Energiebedrijven, G. Fuykschot, Hoofd van de afdeling
Bedrijven en Controle (tot 23.00 uur), C. Hartman, ad
junct-Directeur van de Dienst voor Reiniging en Brand
weer, J. van der Veen, Directeur van het Woningbe
drijf, G. A. de Vries, ambtenaar van de afdeling Be
drijven en Controle, J. de Vries, Directeur van het
Markt-, Haven- en Slachthuisbedrijf, J. van der Wal,
Hoofd van de afdeling Volkshuisvesting en Openbare
Werken en C. IJsbrandij, Hoofd van de afdeling Fi
nanciën en Belastingen.
Te behandelen punten:
Financiële beschouwingen.
Markt-, Haven- en Slachthuisbedrijf.
Woningbedrijf.
Dienst voor Reiniging en Brandweer.
Energiebedrijven.
Algemene Dienst
Hoofdstuk II, Personeelsaangelegenheden.
Hoofdstuk V, Volkshuisvesting.
Hoofdstuk VI, Parkeren (Fin.).
Hoofdstuk VIII, par. 7, Feestverlichting.
Hoofdstuk X, Stadsautobusdienst.
De Voorzitter: Dames en heren, ik stel voor, dat wij
met onze werkzaamheden beginnen. Ik heet U van
harte welkom op de vergadering van de IVe afdeling
van de Raad.
Wij beginnen met de behandeling van de Financiële
Beschouwingen (Verslag van de Commissie van Rap
porteurs, pag. 57 tot en met 66).
Voor ik U het woord geef, wil ik eerst nog een alge
mene opmerking maken. Ik zou een beroep op U willen
doen bij dit onderdeel vanavond te trachten niet te
komen tot een principiële discussie over de wezenlijk
verschillende uitgangspunten van de meerderheid en de
minderheid van het College met betrekking tot de be
groting. Het College gaat er vanuit, dat dit punt on
herroepelijk één van de hoofdpunten zal vormen van
de plenaire zitting. Bij de financiële beschouwingen in
de plenaire zitting zullen de fracties principieel hun
standpunt uiteen zetten en dan zal van onze kant in
principiële zin daarop moeten worden gereageerd. Wij
zouden graag zien, dat U zich vanavond, wat dit ge
deelte betreft, beperkt tot het vragen van informatie;
ik doe hiertoe een dringend beroep op U. Ik kan mij
indenken, dat U informaties wilt hebben om straks
tot een duidelijke standpuntbepaling te kunnen komen
t.o.v. de verschillende uitgangspunten van de meerder
heid en de minderheid van B. en W. Misschien komt
er een tussenstandpunt naar voren. Als er nu een
principiële discussie zou plaatsvinden, zou stellig het
hele College achter deze tafel moeten zitten. Deze pro
blematiek gaat duidelijk het hele College aan; het is
een zeer principieel probleem. Omdat wij de principiële
kant van deze zaak stellig in de plenaire zitting zullen
behandelen, zou ik U willen vragen, wat dit gedeelte
betreft, U vanavond te willen beperken tot het vragen
van zakelijke informaties; ik wil daarmee niet zeggen,
dat principieel niet zakelijk is. Weth. De Jong zal
trachten U zoveel mogelijk informatie te verstrekken.
De heer Rijpma: Ik wil, naar aanleiding van het
geen U gezegd hebt, graag een vraag van orde stellen.
U hebt gezegd, dat er misschien een tussenstandpunt
naar voren zal komen. Dat betekent mijns inziens, dat,
wanneer onze fractie daar behoefte aan zou hebben,
zij het recht heeft zonder dat wij hier uitdrukkelijk
claimen per afzonderlijke begrotingspost amende
menten op de begroting in te dienen, zonder direct alle
bezuinigingsvoorstellen van de minderheid van het Col
lege over te hoeven nemen. Is mijn standpunt juist?
De Voorzitter: Daar zeg ik volmondig ja op. Ik ben
mij er volledig van bewust, dat de Raad pas een defi
nitief standpunt kan innemen, gehoord de algemene
uitspraken van de Raad in de plenaire zitting. Pas dan
kunnen de fracties besluiten of zij al of niet voorstellen
zullen indienen; ook in de plenaire zitting hebben zij
het recht voorstellen in te dienen. Ik ben het dus vol
ledig eens met Uw standpunt.
Financiële beschouwingen.
De heer Knol: Naar aanleiding van vraag 1 (de
meerjarenplanning) spreekt U in Uw antwoord over
de voortzetting van het beleid op de huidige voet. Dat
duidt dus op handhaving van het huidige voorzieningen-
peil. Is dit de mening van het gehele College
In vraag 6 wordt gevraagd naar de positie van de
Wethouder van Financiën m.b.t. de begroting 1972
t.o.v. de meerderheid van het College, nu deze Wet
houder een alternatieve begroting heeft gemaakt. U
antwoordt: „De Wethouder van Financiën zal beide
begrotingen toelichten." De term „toelichten" is mij
niet helemaal duidelijk.
Ik heb ook een vraag n.a.v. vraag 8. En dan kom
ik toch wel even op het terrein van datgene wat U,
mijnheer de Voorzitter, graag vanavond buiten de dis
cussie wilde houden. Ik dacht, dat we er eenvoudig
niet aan kunnen ontkomen.
Er is een alternatieve begroting ingediend door één
lid van het College. Nu wordt in vraag 8 en in het
antwoord daarop gesproken over een ander lid van
het College, dat een aantal van de voorstellen van de
Wethouder van Financiën mede onderschrijft. De oor
spronkelijke begroting is toch ingediend door het Col
lege minus één lid? (De Voorzitter: De begroting
wordt ingediend door het gehele College; daarover
moeten geen misverstanden bestaan. Een college-stand
punt komt tot stand bij meerderheid van stemmen. Maar
dan is het natuurlijk onverbiddelijk een college-stand
punt geworden, ook al is één lid, of zijn twee leden,
het er niet mee eens.) Maar er is een alternatieve be
groting ingediend door één lid van het College. (De
Voorzitter: Ja, die is van één lid.) En de in het ant
woord op vraag 8 genoemde bezuinigingsvoorstellen
worden door een ander lid van het College zonder meer
ondersteund, terwijl hij toch achter de begroting van
de meerderheid van het College staat?
De Voorzitter: Nee, U ziet het niet juist. Een
standpunt ontstaat in het College precies zoals
in de Raad; in heel veel gevallen met alge
mene stemmen, maar soms ook bij meerderheid
van stemmen. Het standpunt van de meerderheid wordt
het college-standpunt en dat standpunt wordt ook door
het College verdedigd. Het komt bij herhaling voor,
dat een lid van het College het met een bepaald voor
stel niet eens is bij behandeling van dat voorstel in de
vergadering van B. en W., maar later in de Raad rus
tig het meerderheidsstandpunt verdedigt. Dat moet dat
lid van het College doen; dat is de normale gang van
zaken. In dit speciale geval heeft één lid van het Col
lege U persoonlijk een minderheidsstandpunt voorge-