W3H
sidium van de Raad voor Sportaangelegenheden om
over een en ander te kunnen gaan discussiëren.
Ik geloof niet, dat ik nu nog het standpunt van de
minderheid hoef aan te vullen.
De Voorzitter: Ik zou graag willen onderstrepen,
dat ik de suggestie van de indieners van deze motie een
bijzonder goede suggestie vind. Maar ik ben het vol
ledig met Weth. Weide eens, dat wij graag deze sug
gestie los willen koppelen van de kwestie van het ver
zoek ad hoc van Quick. De kwestie van het Fonds
topsport zullen wij graag aan de Raad voor Sport
aangelegenheden voorleggen.
De heer Meijerhof: Ik heb geen antwoord gekregen
op mijn vraag met betrekking tot de nota „Topsport"
van Quick. Die nota is besproken in de Raad voor
Sportaangelegenheden en die raad heeft advies uitge
bracht aan het College. Nu heb ik gehoord, dat het
bestuur van Quick nog nooit een reactie op die nota
heeft ontvangen. Men weet niet hoe het advies van de
Raad voor Sportaangelegenheden luidt en kent ook
niet het standpunt van het College. Ik wil graag we
ten of het bestuur nog bericht krijgt. Dat kan mis
schien gelijk met de mededeling over het raadsbesluit
van vanavond.
De heer Weide (weth.): Ik heb even over een an
dere nota „Topsport" gesproken dan die welke de
heer Meijerhof bedoelde. Orca en Quick hebben beide
een nota „Topsport" geproduceerd. Ik doelde op de nota
„Topsport" die uitgegeven is door de Nederlandse Sport
federatie. Mijn excuses voor het feit, dat ik U verkeerd
heb begrepen, mijnheer Meijerhof. Het is waar, dat er
eigenlijk nooit een concreet antwoord is gegeven op
de nota's „Topsport" van Orca en Quick; die nota's
zijn een aantal jaren terug nog voordat ik Wet
houder werd bij de Gemeente ingediend. Ik zal stel
lig nagaan of wij met betrokkenen hierover nog eens
van gedachten kunnen wisselen. Ik dacht, dat de stand
punten nu wel duidelijk bekend waren. Wij kunnen die
nu wel aan Quick en ook aan Orca bekend maken.
De Voorzitter: Ik wil graag weten of de heren
Eijgelaar en Meijerhof, na de toezeggingen en medede
lingen van het College, hun motie nog handhaven. Moet
er over gestemd worden? Ja? Dan doen we dat. Ik
zal de motie nog even voorlezen.
„De Raad enz., draagt het College op de Raad voor
Sportaangelegenheden te verzoeken op korte termijn
advies uit te brengen betreffende een mogelijke wij
ziging van het besluit tot het instellen van een Fonds
amateur-topsport" (en tot zover zijn wij het er vol
ledig mee eens) „en in afwachting daarvan het sub
sidie aan Quick nog niet te verlenen."
De heer Tiekstra (weth.): Mag ik even iets vragen?
Het eerste deel van de motie wordt door het College
overgenomen. Dus ik dacht, dat in deze situatie de
beslissing zich toespitst op het tweede deel van de
motie. Nu geloof ik, dat het verststrekkende in dit
geval is, het voorstel van de meerderheid van B. en W.
Ik weet eigenlijk niet hoe dit in het Reglement van
Orde geregeld is; het is wat een merkwaardige situatie.
De Voorzitter: We moeten eerst de moties afwer
ken. Als de indieners van de motie er op staan
(De heer Tiekstra (weth.): Uitsluitend een stemming
dus over het aanhouden van de beslissing over het
voorstel van de meerderheid van B. en W.) Daar komt
het in wezen op neer na de toezeggingen van onze kant.
(De heer B. P. van der Veen: Waar stemmen we dan
eerst over, dacht U?) Over de motie! (De heer B. P.
van der Veen: Ik ben het met de Wethouder eens, dat
dat moeilijkheden geeft. Degenen die alleen het eerste
deel van de motie willen ondersteunen, zouden tegen
de hele motie moeten stemmen omdat ze tegen het
tweede deel van de motie zijn.) Dat hoeft toch niet.
Daarover kan toch geen misverstand komen. Weth.
Weide heeft duidelijk gezegd Weth. Tiekstra en ik
hebben dat onderstreept dat het College het eerste
deel van de motie zal uitvoeren. (De heer B. P. van
der Veen: Ja, de mening van B. en W. daarover is
volkomen duidelijk, maar het gaat in dit geval om de
mening van de Raad. Er zullen toch raadsleden zijn
die graag tot uitdrukking gebracht zien, dat zij het
eerste deel van de motie wel ondersteunen, maar het
tweede deel niet. En als U begint met de motie in
stemming te brengen, dan dwingt U degenen die het
tweede deel van de motie verwerpen ook tegen het
eerste deel te stemmen; en dat heeft consequenties.
Want dan is het de motie inclusief het deel waar het
College achter staat.) Het is onvoorstelbaar ingewik
keld. Ik zou het probleem zo willen oplossen. Eerst
stemming over het eerste deel van de motie, dan stem
ming over het tweede deel van de motie en ten slotte
stemming over het voorstel van B. en W. (De heer
Vellenga: Als de Raad ermee akkoord gaat, dat het
College het eerste deel van de motie overneemt, dan
hoeft daar niet over gestemd te worden.) Is er iemand
tegen het eerste deel van de motie?
De hear Klomp: It is bikend, dat ik tsjin subsydzje
foar topsport bin, ek as it om algemiene regelingen giet.
De Voorzitter: Het eerste deel van de motie van dc
heren Eijgelaar en Meijerhof is dus door de Raad aan
vaard; alleen de heer Klomp is daar tegen. Het College
heeft al verklaard ermee akkoord te gaan, dus die moei
lijkheid is opgelost. Wij vragen advies aan de Raad
voor Sportaangelegenheden.
Nu gaan we stemmen over het tweede deel van de
moti£: al dan niet uitstel van de beslissing over het
eenmalig subsidie voor Quick. We kunnen daarbij
meteen wel het College-voorstel betrekken. (Stem:
Né, dat is hiel hwat oars.) Nou goed, dan gaan we
tweemaal stemmen; we hebben vanavond nog wel wat
tijd over.
Het tweede deel van de motie van de heren Eijge
laar en Meijerhof (voorstel tot uitstellen van een be
slissing over het voorstel van B. en W.) wordt verwor
pen met 20 tegen 11 stemmen. Voor stemmen mevr.
M. M. Th. Visser-van den Bos en de heren G. F. Eijge
laar, O. Heidinga, H. Jansma, K. J. de Jong (weth.),
A. Klomp, W. S. P. P. de Leeuw, H. Meijerhof, Ir. C. L.
Rijpma, N. Sterk en L. Visser.
De Voorzitter: Nu gaan we stemmen over het Col
lege-voorstel.
Het voorstel van B. en W. wordt aangenomen met 19
tegen 12 stemmen. Tegen stemmen mevr. M. M. Th. Vis
ser-van den Bos en de heren G. F. Eijgelaar, O. Heidinga,
H. Jansma, K. J. de Jong (weth.), AKlomp, W. S.
P. P. de Leeuw, H. Meijerhof, Ir. C, L. Rijpma, N,
Sterk, L. Visser en K. Weide (weth.).
Punt 30 (bijlage no. 204).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 31 (bijlage no. 209).
Gemeentebegroting.
De heer Heidinga: Ik wil iets zeggen over punt 3
op pag. 4. Er wordt een krediet van f 45.000,ge
vraagd voor het schilderwerk van het beton van de
nieuwe Drachtsterbrug. „Het is noodzakelijk, dat de
verf behandeling binnenkort wordt uitgevoerd." staat in
de raadsbrief. Dat is, naar mijn mening, in ieder geval
niet zo. Het is m.i. niet noodzakelijk, dat het verfwerk
wordt uitgevoerd. Dat is punt 1. Punt 2 is, dat het
zeker beter is, dat het niet nu wordt uitgevoerd. Het
is n.l. zo, dat beton een vrij lange tijd van verstening
ondergaat; dat duurt jaren en jaren. Je kunt dat beton
beter vijf jaar onbedekt laten, omdat er bepaalde zu
ren het is tenslotte een chemische verbinding
naar buiten werken. Dus het is beslist niet noodzakelijk,
dat dat verfwerk binnenkort wordt uitgevoerd. Ik
dacht zelfs, dat het beter was het helemaal niet uit
te voeren. Het Stephensonviaduct is ongeverfd, maar
onze eigen bruggen zijn wel geverfd. En dan moet je
bijv. de Verlaatsbrug eens zien en de Hermesbrug; daar
kunnen we om de twee of drie jaar het beton verven,
want in het beton zit iets, dat naar buiten werkt waar
door de verf gaat bladderen. We halen ons dus met deze
verfbehandeling een vrij dure post op de hals en dat
is m.i. beslist niet nodig. Sommige mensen zeggen, dat
beton beschermd moet worden, maar door heel Neder
iriSS
land kun je zien, dat dat niet nodig is. De Spoorwegen
verven beton niet. Neem nou ons tunneltje bij het In
dustrieterrein; het bruggetje zelf is geverfd, maar de
lange betonkanten niet en daar mankeert niets aan;
het stukje dat geverfd is, ziet er niet zo best uit.
Het is eigenlijk zo, dat we ons deze uigave echt zou
den kunnen besparen. Daarom zou ik willen voorsteilen
het verfwerk niet te laten uitvoeren.
De heer Tiekstra (weth.); Ik citeer uit een ambte
lijke nota; dat mag ook wel, dacht ik. Er staat het
volgende in: ,,B. en W. hebben er in 1971 mee inge
stemd, dat de verfbehandeling van de bovenvermelde
brug in haar geheel zal plaats vinden zodra dit uit een
oogpunt van bescherming van het beton tegen cor
rosie het meest doelmatig is." De heer Heidinga zal met
mij instemmen, dat, als zo een advies het College be
reikt, het College van mening is, dat dat advies gevolgd
kan worden.
Een ander punt is, dat, dacht ik, met dit besluit niet
zo verschrikkelijk veel haast is, dat we een nadere
technische motivering van dit voorstel niet eerst nog
eens in de Commissie Openbare Werken kunnen door
praten; van dat overleg zouden we dan kunnen laten
afhangen of we eventueel met deze aangelegenheid
terug komen in de Raad.
Als de heer Heidinga zich met deze vorm van be
handeling kan verenigen en U, mijnheer de Voorzitter,
en ook de Raad zouden hiermee kunnen instemmen, dan
lopen we niet het risico, dat er een discussie ontstaat
tussen een deskundig man en een volstrekt ondeskundig
man.
De Voorzitter: Kan de heer Heidinga daarmee in
stemmen
De heer Heidinga: Jawel. Maar ik dacht, dat er nog
iets aan vast zat. Die brug is n.l. niet helemaal van
ons. Speelt dat geen rol?
De heer Tiekstra (weth.)Destijds heb ik, in ant
woord op opmerkingen van het toenmalige raadslid,
mevr. Veder, gezegd, dat het mij wenselijk leek, dat
deze brug ondergebracht werd in een gemeenschappe
lijke regeling tussen provincie en gemeente, maar of
dat nu nog opgaat in het kader van de ontwikkelingen
naar dc gewestvorming, durf ik niet te zeggen. De
heer Heidinga heeft volkomen gelijk. De grens van de
beheersbevoegdheid of de exploitatiebevoegdheid loopt
of dwars of in de lengte over de brug, maar hoe die
grens precies loopt, weet ik niet. Het is een gemene
zaak en met „gemene zaak" bedoel ik dan uiteraard een
zaak tussen provincie en gemeente.
De heer Heidinga: Er is een verhaaltje van een man
en een vrouw die in bed lagen. (De Voorzitter: Moet
dat ook in het verslag?) Ze hadden een baby en die
schreide telkens. De vrouw was er al een paar keer
heen geweest en toen de kleine jongen weer begon te
schreeuwen, zei de vrouw tegen de man: „Gean do
der nou ris hinne." Toen zei hij: „Lit mijn helte mar
raze." (Gelach) Ik bedoel maar: Als de provincie nu
zegt, dat de brug geverfd moet worden, laten wij dan
maar zeggen: „Lit myn helte mar raze." (Gelach)
De Voorzitter: Mij distantiërende van dit laatste ge
deelte van de discussie tussen de Wethouder en de
heer Heidinga, meen ik te mogen zeggen, dat we over
dit voorstel kunnen besluiten met inachtneming van de
toezegging die Weth. Tiekstra heeft gedaan. (De heer
K P. van der Veen: Betekent dat, dat punt 3 van
het voorstel wordt teruggenomen?) Ja. (De heer B. P.
van der Veen: Juist. Dan is het mij nu duidelijk.) Uit
het verslag zou het U zeker ook duidelijk geworden
zijn. (De heer B. P. van der Veen: Als punt 3 terug
genomen wordt, zal het nog eens terug moeten komen
bij de Raad nadat de Commissie Openbare Werken er
over gesproken heeft. De beslissing is dus niet gede
legeerd aan de commissie.) Nee. Zijn er nu geen mis
verstanden meer? Mooi.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W., met dien verstande, dat het voorstel ge
daan onder punt 3 van het onderdeel „Gemeentebegro
ting" wordt teruggenomen voor behandeling in de Com
missie Openbare Werken.
Punt 32a (bijlage no. 206).
De Voorzitter: Wij hebben U in de raadsbrief een
aanbeveling gedaan, maar ik moet U meedelen, dat
no. 2 van de aanbeveling zich heeft terug getrokken.
Wij ontvingen eergisteren van de heer A. J. Seyler de
volgende brief:
„Zeer geachte heren, Hierbij de schriftelijke bevesti
ging van het telefoongesprek, dat ik met mej. Boom-
gaardt van de afd. Onderwijs had. Het betreft het in
trekken van mijn sollicitatie naar de functie van direc
teur van Uw Muziekinstituut, daar ik inmiddels een
soortgelijke functie in Nijmegen heb geaccepteerd. Met
vriendelijke dank voor het vertrouwen, dat IJ reeds in
mij stelde, verblijf ik met de meeste hoogachting A. J.
Seyler."
Helaas staat er dus nu maar één naam op de aan
beveling.
Benoemd wordt de heer W. D. van Ligtenberg met
alg. stemmen.
Punt 32b (bijlage no. 210).
De heer Vellenga: Wij hebben een stembrief gekre
gen, waarop wij vier namen zouden moeten invullen.
Nu heb ik uit de algemene toelichting begrepen, dat
het deels gaat om vertegenwoordiging van hierbij be
trokken onderwijsorganisaties en deels om één raads
lid. Nu dacht ik niet, dat wij als raadsleden beschikken
over de namen van de mensen uit die onderwijsorga
nisaties.
Ik kan wel namens mijn fractie sprekend zeggen,
dat voor zover men behoefte zou hebben om een naam
te horen van een raadslid, dat eventueel deel zou kun
nen uitmaken van dit algemeen bestuur, wij de naam
van de heer P. Snel zouden willen noemen.
De heer 15. P. van der Veen: Voor zover de Raad er
behoefte aan heeft om een raadslid bij name genoemd
te krijgen, wordt van deze kant genoemd de heer J.
Schaafsma.
De heer Ten Brug (weth.): Het was de raadsleden
dacht ik, wel duidelijk, dat wij in verband met een eer
lijke verdeling tussen het openbaar en bijzonder onder
wijs nog overleg moesten plegen met een aantal orga
nisaties voor het bijzonder onderwijs. Ik kan U mee
delen, dat wij, wat het Prot. Chr. Onderwijs betreft,
overleg hebben gepleegd met de Stichting voor Chr.
Algemeen Voortgezet Onderwijs en Economisch Admi
nistratief Onderwijs. Wij stellen U voor voor deze groe
pering te benoemen de heer J. van der Wolf. Voor de
Stichting Katholiek Onderwijs daarmee is eenzelfde
overleg geweest stellen wij voor de heer Ir. H. Y.
Boersma. Tenslotte kan ik meedelen, dat er overleg is
geweest met de Vereniging voor Openbaar Onderwijs;
wij stellen op grond van dat overleg voor te benoemen
de heer S. Kas.
B. en W. stellen dus voor te benoemen de heren J.
van der Wolf, H. Y. Boersma en S. Kas.
De Voorzitter: Er zijn dus vijf namen genoemd; er
moeten vier mensen worden benoemd. Ik moet duidelijk
stellen, dat er vijf kandidaten zijn. Als de Raad 2 raads
leden wil benoemen, staat dat de Raad vrij.
De heer Ten Brug (weth.): Formeel heeft U gelijk.
Maar ik zou de Raad wel in overweging willen geven,
in verband met de gelijke verdeling tussen openbaar en
bijzonder onderwijs, de drie namen, die ik zo pas ge
noemd heb, in te vullen. Voor de benoeming van het
vierde lid van het bestuur hebt U dan keus uit twee
namen.
De Voorzitter: Dat is dus een advies.
Benoemd worden de heren J. van der Wolf (met alg.
stemmen), H. Y. Boersma (met alg. stemmen), S. Kas
(met alg. stemmen) en de heer P. Snel (met 16 stem
men; de heer J. Schaafsma kreeg 15 stemmen).
De heren Janssen en De Leeuw vormden het stem
bureau.