10
De heren A. Quak en J. van der Wal hebben de ver
gadering verlaten.
De heer Ir. C. B. van Ardenne is ter vergadering ge
komen.
De Voorzitter: Dames en heren, ik stel voor, dat
wij de discussie over punt 10 vervolgen. De eerste in
stantie is afgewerkt. Voordat ik het punt weer in dis
cussie geef, kan ik U meedelen, dat wij, gelet op de
discussie in eerste instantie, het besluit zullen
aanvullen. Het voorstel met aanvulling vormt dan on
derwerp van de discussie.
De aanvulling is als volgt „echter met dien ver
stande, dat het terrein in de zuidoostelijke hoek van
het plan wordt bestemd voor woondoeleinden-B in
plaats van voor bijzondere doeleinden."
Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Nu deze aanvulling
in het besluit is opgenomen, komen wij niet meer met
een motie hierover.
Ik wil toch nog even terug komen op hetgeen de
Wethouder heeft gezegd over „elegance"; het is mis
schien een beetje flauw. Een raadsbrief hoeft om mij
niet elegant te zijn, maar ik dacht, dat de behandeling
elegant moest zijn en dat heb ik in eerste instantie
bedoeld met mijn opmerking.
Dan nog iets over de singels en de wegen. De Wet
houder doet nu net of het nog zou kunnen; niet dat
hij het van plan is. Maar het kan ook helemaal niet
meer. De wegen zijn al aanbesteed en de duikers lig
gen er al, of zijn ook al aanbesteed. Dat het allemaal
een kwestie van geld is, geloof ik graag, maar wan
neer we de wegen smaller hadden gemaakt, hadden
we geld gehad voor de bruggen.
Ik heb nog iets vergeten over de Froskepólle. Op
de Froskepólle is één woning (eigenlijk de helft van
een dubbele woning) eigendom van de Gemeente. Die
woning staat te verkrotten. Wanneer we nu besluiten,
dat die bebouwing gehandhaafd dient te blijven, dan
zou ik ook graag willen, dat wij besloten, dat die wo
ning weer voor bewoning geschikt wordt gemaakt.
Wij kunnen die dan verkopen of verhuren; ik weet zo
direct niet wat het beste zou zijn. Ik zou graag de
mening van de Wethouder hierover horen.
Het antwoord dat wij hebben gekregen n.a.v. onze
vragen over het pad langs het water was niet zodanig
dat we helemaal gerustgesteld zijn; eigenlijk zijn we
helemaal niet gerust gesteld. Wij menen, dat het pad
in zijn geheel langs het water zou moeten lopen. De
Wethouder zegt wel, dat het later kan bij een verdere
uitwerking van het plan, maar wij menen toch, dat
daar nu maar een motie over moet worden ingediend;
dan zijn we er zeker van. De motie luidt:
„De Gemeenteraad van Leeuwarden, in vergadering
bijeen; besluit: het wandelpad in Aldlan-oost in zijn
geheel langs het water te laten lopen." (Stem: Een
recht pad.) Het hoeft geen recht pad te worden. Als
het water een bocht maakt, mag het pad, om mij, ook
een bocht maken. Een beetje fantasie mag er wel bij.
De Wethouder heeft ook nog gezegd, dat de hoog
bouw wel vol loopt; we voldoen aan een behoefte en
het moet in het plan. Over het vol lopen wil ik alleen
dit zeggen: Men heeft op het ogenblik helemaal geen
keus, dus is er geen goede graadmeter voorhanden.
Ik geloof, dat ik zo overal wel op ingegaan ben. Ik
wilde het hier maar bij laten. (De Voorzitter: Krijg ik
de motie van U, mevr. Brandenburg?) Ja. De motie
is ondertekend door mevr. Visscher-Bouwer en door mij.
De Voorzitter: Deze motie kan verder dus een on
derdeel vormen van onze discussie.
De heer Heidinga: Ik vind de aanvulling die U be
kend gemaakt hebt bijzonder waardevol. Het voldoet
ons ook wel in grote trekken. Maar er mankeert eigen
lijk één ding aan en dat is, dat wij toch wel bijzonder
veel prijs stellen op dat terrein voor bijzondere doel
einden. Wij vinden, dat in die buurt een terrein moet
zijn voor die bijzondere doeleinden. Het zou een bij
zonder prettig punt zijn vlak bij de Froskepólle waar
veel van onze mensen heen gaan. Straks komt daar
die grote weg naar de Hemrik, dus het is een punt
waar de watersporters in groten getale passeren. Het
is echt een aardig punt. Wij vinden het bijzonder jam
mer, dat U niet zo ver bent gegaan, dat U dat terrein
hebt gehandhaafd. Nu is het misschien wel mogelijk
het is toch nog maar een vlekkenplan om dat terrein
voor bijzondere doeleinden er straks weer in te bren
gen, maar ik zou toch wel graag een heel categorische
toezegging van U willen hebben, dat dat gebeurt. Als
die toezegging ons niet naar genoegen is, dan willen
wij daar een motie over indienen. Ik kan de motie nu
wel vast indienen; we kunnen die altijd weer intrek
ken. De motie luidt als volgt:
„De Raad der gemeente Leeuwarden; in vergadering
bijeen op 26 juni 1972; besluit: het gebied in het plan
Aldlan-oost, gemerkt met BD en liggende in de uiter
ste zuid-oosthoek van het plan, zoals dat de Raad ter
vaststelling is voorgelegd, daar niet te handhaven, doch
dit op te schuiven in noordelijke richting tot voorbij
de bestaande bebouwing aan de Wijde Greuns, de zgn.
Froskepólle. De huidige vlek BD zal dan woonbestem
ming moeten worden."
Nogmaals, als wij voldoende toezegging van het Col
lege krijgen, dat, eventueel later, die BD er toch in
kan, dan trekken we deze motie weer in. De motie is,
behalve door mij, ondertekend door de heren Faber en
Van der Wal.
De heer Van der Wal: Uiteraard steunen wij deze
motie. Het beste lijkt het ons de bestemming bijzon
dere doeleinden ergens te situeren waar nu de aanleg
steiger voor het pontje is; dan zou er een soort veer
huis of iets dergelijks kunnen worden gecreëerd.
Over het openbaar groen heb ik in eerste instantie een
paar zeer goede opmerkingen gemaakt die Weth. Tiek-
stra jammer genoeg heeft gemist. Wij wilden er voor
pleiten in een zeer vroeg stadium al te beginnen met
de aanplant van jonge boompjes. Ik wilde graag weten
welke ideeën er al bij de diensthoofden bestonden.
Voor de rest wilde ik de opmerking van mevr. Bran
denburg ondersteunen over het verkopen of weer in
bewoning geven van de woning op de Froskepólle die
eigendom is van de Gemeente.
De heer Tiekstra (weth.)Mevr. Brandenburg heeft
gezegd, dat het haar niet ging om de redactie van de
raadsbrief met betrekking tot het bezwaarschrift, maar
om de behandeling van de betrokkenen. Zo heb ik het
verstaan. Tegen deze opvatting moet ik toch wel be
zwaar maken. Ik dacht, dat ik op eigen initiatief met
betrokkenen een goed overleg heb gevoerd en ik dacht
ook, dat het een goed gesprek is geweest. Een andere
indruk heb ik van dat gesprek niet meegenomen. Maar
een heel andere zaak is, wat betrokkenen op grond van
de geldende regelingen aan zekerheid in de bestem
mingsregeling kan worden gegeven. En in die situatie
komen we terecht op wat mevr. Brandenburg nu ver
taalt in handhaving van de bebouwing. Handhaving
van de bebouwing zou in het plan moeten worden neer
gelegd. Dat gebeurt niet. Dat moet ik nadrukkelijk
zeggen, anders ontstaan er alleen maar misverstanden.
De bebouwing kan blijven staan op grond van de over
gangsbepalingen. Daar gaat het om. En het gaat dus
niet(De heer Vellenga: Wordt het versterkt?)
Of het versterkt wordt of niet, de positie van betrok
kenen op basis van deze bestemmingsregelingen wordt
niet sterker gemaakt. Die illusie mogen we betrokke
nen niet geven. Een heel andere zaak is dat heb ik
ook in eerste instantie gezegd of van het Gemeente
bestuur, Raad of B. en W., een actief beleid is te ver
wachten met betrekking tot de handhaving van deze
bouw. Welnu, die beslissing is volledig aan de Raad en
ik heb nadrukkelijk gezegd, dat van de zijde van
B. en W. ter zake geen initiatief is te ver
wachten. Ik dacht, dat ik in dat opzicht duidelijk ben
geweest, en dat we dat betrokkenen ook heel duidelijk
mee kunnen geven. Zij weten, dat de gemeente Leeu
warden er niet op uit is op dit moment, in deze situatie
op basis van dit plan de bebouwing van de Froskepólle
aan te kopen en te amoveren. Ik dacht, dat dat een
duidelijke uitspraak is. Ik hecht er nogal aan, omdat
ik nog altijd van mening ben, dat het beleid, dat wij
op het terrein van de ruimtelijke ordening voeren, een
zo open mogelijk beleid moet zijn. Ik zeg dit ook na
drukkelijk, omdat ik meen, dat ik van mijn kant bij
voortduring tracht dat beleid die openheid te geven
11
die nodig is. We moeten betrokkenen duidelijk zeggen
wat hun positie in het kader van het beleid is.
Dan moet ik nog een misverstand rechtzetten. Aan
besteed is in het plan Aldlan-west en Aldlan-oost
de hoofdontsluiting. Als ik spreek over de vraag
wat er binnen het plan nog aan mogelijkheden is
?enoemd in de vorm van duikers of bruggen; ik heb
welbewust gewezen op het verkeer dat deze bruggen
zouden moeten dragen dan spreek ik op dit moment
over die voorzieningen die binnen de vlekken nog ge
maakt moeten worden. En in die situatie is het mis
schien niet bij voorbaat uitgesloten, dat we over an
dersoortige voorzieningen kunnen praten. Maar de
Raad weet ook en ik dacht, dat dat een kennis is
die men dagelijks bij zich draagt dat wij juist om
op tijd de woningbouw van de grond te krijgen de
hoofdontsluitingen vroegtijdig gereed moeten maken
voor de ontsluiting van Aldlan zijn de plannen en de
kredieten aanvaard, de plannen zijn aanbesteed en
voor een groot deel al in uitvoering. Op die hoofdont
sluiting slaat mijn opmerking.
Mevr. Brandenburg komt nog terug op het wandel
pad. Ik heb, dacht ik, duidelijk uiteen gezet, dat het
niet gaat om een pad gestrekt langs de oever van het
Van Harinxmakanaal, maar om een pad, dat zich met
enige beweeglijkheid dat pad ligt wel stil, dat is dui
delijk en speelsheid door het plan beweegt; ik dacht,
dat dat aantrekkelijk kon zijn. Maar uiteraard staat
het de Raad volkomen vrij om een besluit te nemen,
dat impliceert, dat het pad gestrekt langs de oever
wordt getrokken. Ik ben het er niet mee eens, maar
dat is een andere zaak.
De heer Heidinga vraagt een categorische uitspraak
over het behoud van de bestemming BD binnen het
plan. Ik heb in eerste instantie ook duidelijk gezegd,
dat ik er nogal bezwaar tegen heb om zomaar aan te
wijzen waar in het plan de bestemming BD terug ge
vonden zou kunnen worden, omdat ik er aan hecht
goed te onderzoeken op welke wijze dit terrein binnen
de aanwezige structuur van het plan kan worden ge
plaatst. Ik ben volledig bereid, in het bijzonder in over
leg met de Commissie Ruimtelijke Ordening, na te
gaan op welke wijze compensatie binnen het plan voor
deze bestemming kan worden gevonden. Daarbij zeg
ik nadrukkelijk, dat uiteraard ook deze bestemming'
onderworpen is aan de bepalingen van het Provinciaal
Reglement dat ik zoéven heb genoemd; die bestemming
moet buiten de 20 meter blijven. De heer Van der Wal
heeft al een suggestie gedaan. Die zal ik dan in de
Commissie Ruimtelijke Ordening hij is er dan zelf
bij graag nader onder ogen zien, hoewel ik er wel
op moet wijzen, dat het pontje straks, als de brug is
aangelegd, geen functie meer heeft. Dan kunnen we
allemaal over de brug komen.
Zijn opmerking over de vroegtijdige aanplant van
groen daar waar dat mogelijk is, hè; daarover moe
ten we het eens zijn ben ik best bereid met de be
treffende dienst te bespreken om na te gaan of en
waar inderdaad zeer reëel, zonder dat we daarvan bij
bouwwerkzaamheden schade ondervinden, reeds tot
aanplanting kan worden overgegaan.
De Voorzitter: Handhaven de heren Heidinga, Faber
en Van der Wal, na de toezegging van de Wethouder,
hun motie
De heer Heidinga: De motie wordt ingetrokken.
De Voorzitter: Die motie gaat dus niet door; dat
wordt in het verslag vastgelegd. Dit punt is dus af
gedaan. (Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Ik heb geen
antwoord gekregen op mijn vraag over het weer in
bewoning geven of verkopen van het huis op de Froske
pólle.)
De heer Tiekstra (weth.)Daar kan ik staande de
vergadering geen zinnig antwoord op geven. Ik zou
mevr. Brandenburg in overweging willen geven dit in
de Commissie Woningbedrijf aan de orde te stellen.
Daar kan dan nagegaan worden of het inderdaad ver
antwoord is dit reeds lang leegstaande pand weer in
bewoonbare staat te brengen. Meer kan ik er op dit
ogenblik echt niet van zeggen.
De Voorzitter: Handhaven mevr. Brandenburg en
mevr. Visscher de motie over het pad langs het water?
(Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Ja zeker.) Dan zal ik
die motie in stemming brengen. (De heer Heidinga:
Mag ik een stemverklaring afleggen?) Ja, natuurlijk.
(De heer Miedema: Kunt U de motie ook nog een
keer voorlezen?) Dat zal ik doen. De motie luidt:
„De Gemeenteraad, in vergadering bijeen; besluit:
het wandelpad in Aldlan-oost in zijn geheel langs het
water te laten lopen."
De heer Heidinga: Het aannemen van de motie be
tekent, dat het een lang, volkomen recht pad wordt,
want het water is volkomen recht. Als B. en W. het
eens zouden zijn met de eigenlijke strekking van deze
motie, n.l. dat het pad niet om de huizen heen mag
gaan, dat er geen huis tussen het pad en het kanaal
komt, en dat het pad wel wat mag slingeren, dan zou
ik voor de motie zijn. Maar voor zo'n recht lint kan
ik niet zijn.
De heer Tiekstra (weth.): Ik heb welbewust de be
woording „gestrekt tracé" gebruikt, ervan uitgaande,
dat de plaatsing gevonden zal moeten worden zo
goed mogelijk uiteraard binnen de 21 m die daar
voor beschikbaar is. En ik dacht, dat dat wel enige
slingering mogelijk maakt, maar bijzonder weinig slin
gering. Als we die maat vergroten, dan betekent dat
tegelijkertijd, dat we het openbaar groen in het gebied
vergroten en dat betekent ook, dat we de financiële
resultaten van het plan bijzonder gaan beïnvloeden.
Daarvan moet de Raad zich wel bewust zijn. Vandaar,
dat ik heb gezegd: gestrekt tracé enz.
De Voorzitter: Er staat in de motie: in zijn
geheel langs het water te laten lopen." Met deze motie
zit ik. (De heer Vellenga: In de variant van de heer
Heidinga kunnen wij ons best vinden, hoor!) Ik dacht,
dat, gelet op de discussie tussen de Wethouder, mevr.
Brandenburg en de heer Heidinga, er nauwelijks ver
schil van mening is. Ik zou U toch wel willen vragen om
dit punt nog eens in de Commissie Ruimtelijke Orde
ning door te praten. Ik bedoel dan de uitvoering van
het pad. Hier kan altijd op de een of andere wijze op
worden terug gekomen. (De heer Tiekstra (weth.): Ik
attendeer U er wel op, dat ik mij in tweede instantie
tegen de motie heb uitgesproken. Ik pleeg dit soort
uitspraken zeer bewust te doen.) We gaan stemmen
over de motie die door mevr. Brandenburg en mevr.
Visscher is ingediend.
De motie van de dames E. Brandenburg-Sjoerdsma
en G. Visscher-Bouwer wordt aangenomen met 26 te
gen 10 stemmen. Tegen stemmen mevr. J. Dijkstra-
Be thlehem en de heren J. ten Brug (weth.), K. J. de
Jong (weth.), A. Klomp, Ir. C. L. Rijpma, J. Schaaf-
sma, J. Tiekstra (weth.), Mr. B. P. van der Veen, K.
Weide (weth.) en J. Wiersma.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het door de
Voorzitter mondeling aangevulde voorstel van B. en W.
Punt 11 (bijlage no. 198).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 12 (bijlage no. 191).
De heer De Vries: Er is bij het Wijkcomité in de
Transvaalwijk duidelijk teleurstelling over het feit, dat
een ontwerp-bestemmingsplan niet voor 5 juli ter in
zage gelegd kon worden. Men vreest op dit moment,
dat nu we gedwongen zijn een nieuw voorbereidings-
besluit te nemen de aanvragen die er mogelijk nog
liggen om woningen te verbouwen tot pakhuis of ga
rage eerst ingewilligd zullen moeten worden alvorens
er een nieuw voorbereidingsbesluit van kracht kan
worden.
Ik dacht, dat het goed was om nog even in het kort
te memoreren wat hier aan de hand is geweest. Het
Wijkcomité van de Transvaalwijk biedt aan het Col
lege van B. en W. een toekomstplan voor wijk- en wo
ningverbetering aan in oktober 1971. Het College zegt
toe de wijkbevolking te zullen betrekken bij de ver
dere uitwerking en voorbereiding van het plan. Van