12
13
oktober tot december 1971 houdt de afd. Stedebouw
van de Dienst der Openbare Werken zich met het plan
bezig en komt met een vrijwel ongewijzigd ontwerp-
bestemmingsplan. Tegelijk wordt een globale kosten-
begroting opgesteld door het Grondbedrijf en de afd.
Stedebouw. Het gaat enkel om totaal-bedragen t.b.v.
verwerving en sloop van panden, woningverbetering,
opknappen van straten enz. In januari 1972 wordt op
grond van de schatting van het Grondbedrijf voor de
verwervingskosten door de afd. Stedebouw een alter
natief ontwerp gemaakt waarin de verwerving van en
kele bedrijfspanden aan de Singelstraat, die eigendom
zijn van de Fa. Cohen, komt te vervallen. Het plan
wordt daarmee ingrijpend gewijzigd. In februari 1972
houdt de Commissie Ruimtelijke Ordening zich bezig
met de beide voor-ontwerpen. De mede-opsteller van
het toekomstplan is daarbij ook aanwezig en de com
missie besluit contact op te nemen met het Wijkcomité
alvorens voorkeur uit te spreken. In een bijeenkomst
met het Wijkcomité op 15 maart 1972 waarbij ook
de Commissie Ruimtelijke Ordening aanwezig is
wordt afgesproken, dat de deskundigen van wijk en
Gemeente de projectleider en de afd. Stedebouw
-een gemeenschappelijk advies voor het bestem
mingsplan zullen opstellen. Daarbij zullen behalve de
twee voor-ontwerpen ook andere goedkopere varianten
bezien worden en mede op advies van de daar aanwe
zige raadsleden wordt door de Wethouder toegezegd,
dat zorg gedragen zal worden voor een meer gespeci
ficeerde raming van de kosten voor de verwerving aan
de Singelstraat. Op 30 maart 1972 vraagt de Stichting
Rehabilitatie Transvaalwijk namens de wijkbevolking
aan de Wethouder per brief om de toegezegde kosten
raming van het Grondbedrijf. Voor de duidelijkheid
wordt nogmaals aangegeven om welke panden het hier
gaat. De afd. Stedebouw ondersteunt dit verzoek. Be
gin april 1972 wordt aan het Wijkcomité meegedeeld,
dat in de ambtelijke Commissie Bestemmingsplannen
is afgesproken, dat het Grondbedrijf de gegevens zo
spoedig mogelijk zal leveren. Op 9 juni 1972 vraagt de
Stichting Rehabilitatie Transvaalwijk nogmaals per
brief met klem aan de Wethouder om deze toezeggin
gen na te komen. Door het uitblijven van de gegevens
die naar hun gevoel in enkele uren op te stellen
zouden zijn stagneert de voorbereiding van het be
stemmingsplan, met alle ongunstige gevolgen daaraan
verbonden.
We staan op dit moment voor het feit, dat het ont-
werp-bestemmingsplan er niet is, en dat we opnieuw
een voorbereidingsbesluit moeten nemen. De Stichting
Rehabilitatie Transvaalwijk, die overigens bijzondere
waardering heeft voor de wijze waarop hier een samen
spel met de Gemeente tot stand is gebracht, is op dit
moment teleurgesteld. Deze gang van zaken vindt ze
onbevredigend, vooral omdat ze van mening is, dat het
gemeenschappelijke ontwerp medio april best gereed
had kunnen zijn. Zonder de gespecificeerde kostenra
ming waarover het steeds gaat, is iedere planbeoorde
ling, ook die van rijkswege, een slag in de lucht. De
beschikbare gegevens geven n.l. alleen een onderling
uiteenlopende schatting van het kosten-totaal. Het op
stellen van een aantal goede varianten die goedkoper
zijn dan het wijkplan waar de wijk overigens best
aan wil meewerken wordt op die manier verhin
derd. Een plan, dat door de wijk in goed overleg met
de Gemeente en de medewerkers twee jaar zorgvuldig
is voorbereid, verdient een andere behandeling. En
wanneer beslissingen als deze in handen worden ge
legd van rijksambtenaren, wordt de ruimte voor deel
name van de bevolking en ook van onze Raad prak
tisch tot nihil gereduceerd. In feite is er van gemeente
wege, naar ons gevoel, geen serieuze poging gedaan
om dit stuk besluitvorming over een gemeentelijk plan
eerst binnenshuis tot een goed einde te brengen. De
wijkbevolking en de Gemeenteraad worden op deze
manier o.i. voor voldongen feiten gesteld. Ik begrijp
best, dat er aan deze zaak een aantal gecompliceerde
kanten zitten, maar, naar ons gevoel, was het nood
zakelijk geweest, dat de afspraken die in maart 1972
zijn gemaakt, loyaal zouden zijn nagekomen. Wij wij
ten daaraan de oorzaak, dat dit ontwerp-besluit van
avond opnieuw aan de Raad moest worden voorge
legd.
De heer Tiekstra (weth.)Ik vraag mij af wan
neer ik in het bijzonder de laatste woorden van de
heer De Vries beluister of een vruchtbare discussie
op dit ogenblik wel mogelijk is. Immers, als de heer
De Vries zegt, dat, wanneer de toezeggingen van maart
1972 loyaal waren uitgevoerd, dit besluit niet aan de
Raad had behoeven te worden voorgelegd, dan veron
derstelt hij, dat de toezeggingen niet loyaal zijn nage
komen. Ik vind dat een nogal ernstige beschuldiging.
Maar ik vind het ook een kapitale onderschatting van
de problematiek die vast zit aan het tot stand brengen
van een bestemmingsplan voor deze wijk. Ik vind het
ook een volstrekte onderschatting van de hoeveelheid
werk die de stedebouwkundige afdeling in de afgelo
pen maanden heeft moeten verzetten. Ik stel nadrukke
lijk vast, dat het dankzij de inzet van deze stedebouw
kundige afdeling van de Dienst Openbare Werken nog
gelukt is en dat is niet alleen in overuren maar ook
door middel van nachtwerk gebeurd om het praat
stuk voor de binnenstad op tijd te produceren. Daar
heeft een team van mensen aan moeten werken en in
die tijd was het niet mogelijk ik zeg dit nadrukke
lijk om met volle inzet aan andere projecten te
werken.
Ik zal nu enkele opmerkingen maken over de pro
blematiek die vast zit aan het verwervingsbeleid in de
Transvaalwijk. Het gaat hier niet zo maar om een paar
panden, het gaat hier om tientallen woningen die ver
worven moeten worden en die stuk voor stuk ge
taxeerd moeten worden, en waarvan ook vast moet
staan, dat ze te verwerven zijn, wie de eigenaren zijn
e.d.; het is geen kleinigheid om een zodanig onderzoek
te verrichten binnen het kader van de normale werk
zaamheden die uiteraard ook doorgang moeten vinden.
Ik heb in maart 1972 nadrukkelijk aan betrokkenen
medegedeeld, dat naar mijn oordeel, op basis van de
globale schatting die toen aanwezig was m.b.t. de pan
den van de Fa. Cohen ik noem ook maar man en
paard de financiële gevolgen van het verwerven
van dit object voor het plan zelf groot zouden zijn.
Hoe men het ook keert of wendt daar helpt niets
aan we zullen ons rekenschap hebben te geven van
de financiële basis van dit plan. En wij moeten ons
ook rekenschap geven van het feit, dat wij een reha
bilitatieplan voor deze wijk moeilijk kunnen realiseren
wanneer tevoren vast staat, dat er tekorten van en
kele tonnen in zitten. Daar komt nog bij, dat in de
tijd dat dit overleg liep, de Kamer gepasseerd is een
ontwerp-wet schadevergoeding gebruikers en huurders
van panden en ook deze schadevergoedingsregeling
heeft op dit moment t.a.v. dit object gevolgen. En dat
zijn geen gegevens die je zo maar uit je mouw schudt.
Als ze zo maar uit de mouw geschud worden, blijven
het globale gegevens.
Ik begrijp ook heel best, dat de wijk op wil schie
ten. Als ik dat slecht begreep, had ik misschien meer
gemoedsrust. Maar ik begrijp het best.
Ik herinner er overigens aan, dat met medewerking
van het College van B. en W. de projectleider tijdig
heeft kunnen starten. Maar deze projectleider zit er nu
pas effectief een paar maanden. En inmiddels is het
zo ver, dat in de afgelopen weken het overleg tussen
de betrokken diensten en de projectleider goed geregeld
is, met de bedoeling om het materiaal boven water te
krijgen waar de heer De Vries nu over spreekt.
In de Commissie Bestemmingsplannen is in april
dat zeg ik uit het hoofd duidelijk afgesproken, dat
er twee varianten naast elkaar zullen worden ontwik
keld en ook twee varianten wat de exploitatie-opzet
betreft, opdat wij weten waarover we praten en welke
beslissing wij nemen, zodat we ook de consequenties
van de beslissing onder ogen kunnen zien. Deze voor
bereiding moet goed gefundeerd zijn, want als deze
niet goed gefundeerd is, dan kennen we de importantie
van de beslissing die we nemen niet. Dat eist meer
voorbereiding dan de heer De Vries veronderstelt.
De heer De Vries: Nog een enkele opmerking. Ik
heb persoonlijk de indruk gekregen, dat tussen 15
maart en begin juni ten aanzien van de afspraken die
in die vergadering van 15 maart zijn gemaakt, totaal
geen vorderingen zijn gemaakt; dat heb ik o.a. willen
signaleren.
Ik heb bovendien willen signaleren, dat we het ge
voel hebben, dat, wanneer er twee plannen worden
ontwikkeld, die helemaal buiten de bevolking om tot
stand worden gebracht, dat in strijd is met de proce
dure zoals die tot nu toe is gevoerd.
Een derde opmerking die ik nog wilde maken, is, dat
ik van de Wethouder niet heb gehoord hoe de stand
van zaken is ten aanzien van de verzoeken die er op
het ogenblik mogelijk kunnen liggen om bestaande
woningen om te bouwen tot pakhuizen en garages. Met
name op dit punt leeft er bij het Wijkcomité ongerust
heid en ik zou graag willen vernemen of het College
in staat is deze ongerustheid weg te nemen.
De heer Heidinga: De heer De Vries is toch niet
helemaal goed ingelicht, want er is een vergadering
geweest met het Wijkcomité; daarbij waren ook en
kele raadsleden aanwezig, o.a. de heer Singelsma en
ik. In die vergadering is duidelijk gesproken over die
twee plannen. Daar is uitvoerig over de mogelijk
heden gesproken, ook over de mogelijkheden ten aan
zien van de pakhuizen. De heer De Vries is echt niet
goed ingelicht.
De heer Tiekstra (weth.)Met betrekking tot de
concrete informatie die de heer De Vries vraagt, zou
ik dit willen zeggen. Op dit moment is mij bekend, dat
er één bouwaanvraag met betrekking tot dit gebied is
ingediend, en dat die bouwaanvraag wel betrekking
kan hebben op panden die verworven moeten worden,
maar dat die bouwaanvraag uitsluitend betrekking
heeft op voorzieningen als closet en douche-installatie;
de bedoeling van het voorbereidingsbesluit is niet om
dit soort voorzieningen in deze panden te keren.
Verder zou ik willen opmerken, dat de omstandig
heid, dat er na half maart niet veel is gebeurd, niet
kan leiden tot de conclusie, dat er ter zake van dit
plan geen voortgang zal worden gemaakt, en nog min
der kan leiden tot de conclusie die de heer De Vries
bij voorbaat treft dat de verdere planontwikkeling
niet in goed overleg en samenspel met het Wijkcomité
zal plaats vinden. Ik vind dit in strijd met de bereid
heid die van gemeentewege te kennen is gegeven reeds
bij de voorbereiding van al deze stukken. Ik vind het
ook in strijd met de bereidheid van dit Gemeentebe
stuur om dit overleg te voeren, ook als het betrekking
heeft op andere plangebieden. Vandaar, dat de heer
De Vries er impliciet op mag rekenen, dat dit overleg
in het bijzonder tussen de projectleider en de be
trokken gemeentelijke diensten op constructieve
wijze zal worden voortgezet. Ik hoop, dat hij aan deze
verzekering genoeg heeft.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
I"unt 13 (bijlage no. 188).
De heer Knol: Op 31 maart 1972 heb ik een aantal
vragen gesteld over de bezwaren die waren ingediend
tegen de opgelegde huurverhoging in het kader van de
huurharmonisatie. Mede naar aanleiding van deze vra
gen ligt nu een nota voor ons over de materie van de
huurharmonisatie met daarbij een adres aan de Raad
van de bewoners van de Valeriusstraat over hetzelfde
onderwerp.
Om met het adres te beginnen, het blijkt dat de
bezwaren van de bewoners tegen de huurverhoging
drieledig zijn:
le bezwaar tegen de huurverhoging op 1 april 1972
in het kader van de huurharmonisatie;
2e bezwaar tegen de verhoging van de vergoeding
voor het gemeenschappelijk tuinonderhoud;
3e bezwaar tegen de bestaande gebreken aan de wo
ningen.
Nu heeft de Minister bij het opstellen van de huur-
harmonisatieplannen de mogelijkheid tot het indienen
van bezwaren tegen de opgelegde huurverhoging in een
aparte procedure geregeld. In deze procedure neemt
de Huuradviescommissie een belangrijke plaats in.
Deze Huuradviescommissie beoordeelt de toegepaste
huurverhoging, waarbij de staat van onderhoud van
de woning mede in de beoordeling wordt betrokken.
De bevindingen van de commissie met een geadviseer
de huurprijs gaan dan naar de Minister, waarna de
definitieve huurvaststelling plaats vindt. Uit de raads-
brief blijkt, dat de bezwaren van de bewoners van de
Valeriusstraat deze procedure-weg ook volgen. De uit
spraak van de Minister is nog niet bekend, zodat een
verdere bespreking op dit punt over de toegepaste
huurverhoging en hieraan gekoppeld de staat van on
derhoud van de woningen weinig zin heeft.
Wel kan, het zin hebben om nader in te gaan op de
verhoging van plm. 30% voor de vergoeding van het
tuinonderhoud die de bewoners op 1 april 1972 is
gepresenteerd. In de raadsbrief wordt gesteld, dat de
Commissie voor het Woningbedrijf de nieuwe tarieven
heeft goedgekeurd. Maar in diezelfde commissie is ook
gevraagd, of het zin kon hebben offerte te vragen bij
een particulier bedrijf. Want bij informatie is mij geble
ken, dat enkele woningbouwcorporaties, die voordien ge
bruik maakten van de diensten van de Plantsoenendienst,
hiermee gestopt zijn omdat de tarieven van de Plant
soenendienst tweemaal zo hoog zijn als de offertes
van de particuliere bedrijven. De vraag moet dan ook
gesteld worden of het redelijk en juist is, dat bewoners
van gemeentewoningen als zij zelf het onderhoud
van de tuinen niet wensen te verrichten gedwongen
kunnen worden de hoge tarieven van de Gemeentelijke
Plantsoenendienst te betalen. Wij zijn van mening, dat
dit niet het geval behoort te zijn. De bewoners van
gemeentewoningen behoeven beslist niet meer te be
talen dan bewoners van corporatiewoningen. Indien uit
het antwoord van de Wethouder mocht blijken, dat dit
standpunt door het College niet wordt gedeeld, zal ik
in tweede instantie een en ander in een motie vast
leggen.
Dit dan wat betreft het adres van de bewoners van
de Valeriusstraat.
Het andere belangrijke punt in deze raadsbrief be
treft de huurharmonisatie in haar geheel, zoals die mo
menteel in Leeuwarden wordt toegepast. Afgaande op
de ingediende bezwaren blijkt, dat de toepassing er
van een flinke onrust en onvrede bij de huurders te
weeg heeft gebracht. Het is daarom alleen al nuttig,
dat dit probleem vanavond op deze plaats kan worden
doorgesproken. Want hoewel formeel gezien het Col
lege deze zaak kan behartigen, gaat het hier om een
belangrijke principiële wijziging van het huurbeleid
waarbij de doorwerking een stevige aanslag op het
huishoudbudget betekent. Er wordt in de raadsbrief
gesteld, dat we te maken hebben met een nieuwe en
vrij ingewikkelde materie. Het principe op zich is ech
ter zo simpel als wat, want het doel van de harmoni
satie is het woongenot te kwantificeren en te koppelen
aan de huurprijs, waarbij de relatie tussen huur en
stichtingskosten wordt losgelaten. In het raam van
het profijtbeginsel is dit principe zonder meer juist te
noemen en aangezien het profijtbeginsel hoog in het
vaandel van de huidige regering staat geschreven, is
het niet verwonderlijk, dat deze harmonisatie nu is
gelegaliseerd. Wij hebben ons hier echter bij neer te
leggen.
Nu een paar kanttekeningen bij de feitelijke uitvoe
ring van de harmonisatie in Leeuwarden. Om het
woongenot te kwantificeren heeft men hier gekozen
voor het puntenstelsel zoals dat door de Raad voor de
Volkshuisvesting is uitgedokterd. Dit is op zichzelf wel
juist, want om het woongenot af te meten aan het aan
tal vierkante meters vloeroppervlakte, zoals dat in een
aantal gemeenten gebeurt, lijkt wel wat erg veel op
natte-vinger-werk. Echter het puntenstelsel zoals dat
voor 1972 is gehanteerd, is ook lang niet volmaakt. Om
een paar facetten te noemen waarmede geen rekening
wordt gehouden en die toch het woongenot terdege be
ïnvloeden: le de verkeersoverlast; 2e de gehorigheid;
3e de staat van onderhoud wordt alleen gerelateerd
aan het bouwjaar; 4e met de hoeveelheid luxe die bijv.
in een keuken is verwerkt, wordt helemaal geen reke
ning gehouden. Dit zijn zo maar een paar voorbeelden
waarvoor in het puntensysteem geen plaats is inge
ruimd. Een doorvoering van een zorgvuldige verfijning
van het puntenstelsel is dan ook een eerste vereiste.
Na de vaststelling van het puntenstelsel waaraan
het woongenot wordt opgehangen, komt het volgende
moeilijke punt, n.l. om aan een hoeveelheid punten een
bepaalde huurwaarde toe te kennen. Hiertoe heeft men
in Leeuwarden de huur opgeteld van 2777 woningen in