Vil-
de gehele problematiek tot en met doorgespit en we
hebben gevraagd aan de hand van voorbeelden
welke de verstorende factoren zouden kunnen zijn. We
hadden daartoe een zo groot mogelijke lijst van pro
jecten samengesteld. Ook G.S. hebben we in een be
spreking naar hun oordeel gevraagd. Mij is bij deze
verschillende besprekingen opgevallen, dat het dien
stig is, dat we hiermee verder gaan. Vandaar, dat we
hebben gezegd: We moeten met art. 12-gemeenten con
tact onderhouden. Maar nu zie je telkens wel, dat het
in iedere gemeente anders ligt, want wat wij aanvoeren
als structureel verstorende factoren is voor tal van
andere gemeenten helemaal niet ter zake doende. Wij
hebben hier het Groene Ster-project; zoiets heeft Gro
ningen niet. Een veemarkt hebben andere gemeenten
ook lang niet allemaal. We hebben hier vanaf 1950
een teruggang in bevolking. Wanneer de natuurlijke
groei zich had voortgezet, dan hadden we 13.000 in
woners meer gehad. Dat had 13.000 x f 250,meer
uit het Gemeentefonds betekend. Dus daardoor missen
we 3 miljoen per jaar. Maar er is geen gemeente in
het land, waar dit een zo structureel-verstorende fac
tor is als in Leeuwarden. Gaat U van alle gemeenten
tussen de 80.000 en 100.000 inwoners maar eens de
groei na in de afgelopen 20 jaar. Nergens komt een zo
negatief cijfer uit de bus als hier. We kunnen op deze
grond nooit andere art. 12-gemeenten ter vergelijking
gebruiken.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft
het ontbreken van motivatie door de Minister van Fi
nanciën als een bezwaar gevoeld en ze heeft ook ter
zake geadresseerd aan de Minister (via de Raad voor
de Gemeentefinanciën). Men heeft geschreven: Geef
ons nu eens een gemotiveerd antwoord op deze vraag:
Op grond van welke structureel-verstorende factoren is
de toekenning van de art. 12-bijdragc aan verschillen
de gemeenten berekend, waarom heeft U deze factor
wel in aanmerking genomen en die niet? Maar dat
antwoord wordt niet gegeven. Je krijgt geen motivatie
achteraf. Je moet het bedrag maar aanvaarden zoals
het je wordt toegewezen. De V.N.G. heeft ook gewezen
op het niet aanwezig zijn van beroepsmogelijkheden.
Hier zit wel een stuk problematiek in, waar wij ook
wat vreemd tegen aan kijken en waarin we ons ook
wel verdiept hebben. We hebben de vrees die de heer
Miedema e.a. uitgesproken hebben, ook enigszins. Maar
ik durf U wel met alle vrijmoedigheid te zeggen, dat
wij terzake tot en met attent zijn. We voelen met hen
mee, dat dit straks één van de punten is, waarop we
het spel met het Rijk moeten spelen en dat spel moet
eigenlijk als het maar enigszins kan afgerond
zijn, voordat wij straks met de prioriteiten bij de Raad
komen. Anders wordt het nog weer een zaak van in
de ruimte tasten. Laten wij trachten voor zover
mogelijk de discussie hierover te houden in de be
treffende raadszitting. Dan weten we ook weer meer.
En als de raadsleden suggesties hebben i.z. structureel
verstorende factoren, we zullen ze graag vernemen.
Er zijn factoren die men niet accepteert, bijv. sport
zaken. Dat is een kwestie van „eigen goedheid". Wat
naar onze mening ook maar enigermate in aanmer
king kwam, hebben we in het bewuste lijstje al aan
gegeven. (De heer Van Haaren: Heb ik goed begre
pen, dat wij bij een normale groei van de bevolking
in Leeuwarden niet deze kritieke financiële situatie
zouden hebben gehad Ik heb al concreet aangeduid,
dat wij, als sedert 1950 de normale groei van de be
volking zich had voortgezef, Leeuwarden ongeveer
13.000 inwoners meer, dus in totaal 100.000, had gehad.
Afgezien van het feit, dat we dan in een hogere schaal
kwamen, hadden we 13.000 x f250,(ongeveer 3%
miljoen) jaarlijks meer gehad. (Hierbij houd ik geen re
kening met het feit, dat de bevolking in de loop der
jaren natuurlijk wel is toegenomen.) Ik vind dit in ver
gelijking met gemeenten, die een toenemende groei van
de bevolking vertonen, een dusdanig structureel versto
rende factor, dat we die wel goed moeten uitspelen
tegenover het Rijk.
Hoeveel jaar wil men eventueel in aanmerking ne
men: 20 jaar, 15 jaar, 10 jaar, 5 jaar? Dat zijn vra
gen, waar we met de Minister over kunnen discus
siëren. Dit punt wordt dus straks wel één van de
meest wezenlijke in de bespreking. Daarvoor moeten
we van te voren het materiaal gereed hebben. We kun
nen het er niet maar op aan laten komen. (De Voor
zitter: Wij zullen moeten kunnen aantonen, dat de
stijging van de kosten, die toch wel inherent is aan
het toenemen van de bevolking, kleiner is dan het
normbedrag dat men hanteert voor de uitkering. Men
zou tegen ons kunnen zeggen: U hebt niet de kosten
stijging gehad, welke de groei van de bevolking mee
brengt. Maar het verhaal, dat de kostenstijging in
een gemeente evenredig is aan de groei van de be
volking, gaat niet op. Ik neem als voorbeeld de ver
keersproblematiek. Of we nu een paar duizend men
sen meer of minder in Leeuwarden hebben, de voor
zieningen blijven gelijk. En die voorzieningen veroor
zaken een enorme kostenvenhoging1. De Wethouder
bedoelt, dat wij onze verdediging moeten laten steu
nen op de grond, dat dergelijke voorzieningen voor
onze gemeente structureel verstorende factoren zijn.)
(De heer Van Haaren: Plus alles wat we moeten
doen voor de randgemeenten.) (De Voorzitter: We
zullen proberen ook dat in te bouwen.)
De heer Miedema wil ik vervolgens nog dit zeggen:
de Groene Ster is een van de weinige recreatiegebie-
den-in-optima-forma, die het Rijk aangegeven heeft.
Wij hebben daarvoor een subsidie gekregen van in
doorsnee 75%; soms 50%, soms 90%. We hebben dus
25% van de kapitaalslasten voor eigen rekening moe
ten nemen, maar daar komen nog over heen de perso
neelslasten en andere exploitatielasten, die gemeenten,
die niet zo'n Groene Ster-project hebben, omdat ze toe
vallig in een natuurlijk recreatiegebied liggen, niet heb
ben. Ook dit punt zullen we goed naar voren moeten
brengen en zo zwaar moeten maken, dat we kans
hebben, dat dit als structureel verstorende factor aan
vaard wordt. (De Voorzitter: De Groene Ster is één
van de sterkste punten die we kunnen claimen, met
de motivering, dat dit een voorziening is en dat
heeft het Rijk ook aanvaard -van bovenplaatselijk
belang. En wij zijn de enige gemeente die ervoor moet
„bloeden". Dit object zal voor Leeuwarden vast worden
erkend voor de mate waarin zullen we moeten
„knokken" als een structureel verstorende factor, i
(De hear Miedema: Het is voor het Ministerie vrij
eenvoudig dit project op te nemen, omdat men er met
andere gemeenten geen last over krijgt; die hebben
geen Groene Ster. Zou men de Brandweer opnemen,
dan zou men dat voor elke art. 12-gemeente moeten
doen.) Inderdaad.
Mevr. Brandenburg krijgt een beetje de indruk, dat
we het bij vraag 17 genoemde organisatie- en effi-
ciency-onderzoek voor het gehele gemeentelijke appa
raat een beetje wegschuiven. Maar het is niet zo, dat
wij in dezen niets gedaan hebben. Bij de G.S.D. heb
ben we zo'n onderzoek gehad (we hebben er destijds
in de Raad uitvoerig over gediscussieerd), bij de G.G.D.
hebben we een vrij uitvoerig onderzoek gehad over de
structuur, voordat we met de reorganisatie van die
dienst zijn begonnen, en bij de Energiebedrijven is een
onderzoek gedaan i.z. de directiestructuur. En in het
kader van het gehele beleid en van het samenspel met
het personeel zijn er uit de werkgroepen zodanige sug
gesties naar voren gekomen, dat we kunnen zeggen,
dat het wel heeft doorgewerkt. Het onderzoek t.a.v. de
Dienst Openbare Werken en het Grondbedrijf is pas
nog in de Raad behandeld. En intern zijn we ook wel
bezig geweest. Ik denk bijv. maar aan het inpassen van
de vroegere Markt- en Havendienst in de Dienst Slacht
huis en Veemarkt. En op de Secretarie hebben we in
tern in dezen ook nogal eens iets gedaan. De afdeling
Bedrijven en Controle is zodanig omgebouwd, dat het
meer een afdeling voor organisatie en planning werd.
De administratie van het Grondbedrijf, die op deze af
deling werd gevoerd, is naar het Grondbedrijf zelf over
gegaan, terwijl de Secretarie-taken t.a.v. grondzaken
die op de afd. B. en C. werden verricht, zijn overgeno
men door de afd. V.O.W. Er wordt dus regelmatig veel
aan dit soort onderzoek gedaan. Deze materie heeft,
voor zover ze in te passen is, de toenemende belang
stelling van B. en W.; dat heb ik in de tijd dat ik deel
uitmaak van het College, wel kunnen constateren.
Houdt echter goed in de gaten, dat dit soort onder
zoekingen die overigens ook nog aangegeven wor
den door de Minister geld kosten. We hebben het
in de raadszitting van maandag j.l. nog weer gezien,
dat de bedragen er worden hoge uurtarieven bere
kend er niet om liegen. We moeten echter wel, het
is vaak nodig en we hebben ook veel gedaan; maar
we zullen m.n. in de komende jaren, gelet op onze fi
nanciële situatie, waarschijnlijk tot versobering op dit
terrein moeten overgaan.
In eigen kring echter zullen we wel aan organisatie-
en efiiciency-onderzoeken moeten doen. We voelen
wel, dat je eigenlijk, wat dit betreft, bezig moet blij
ven. Je zoudt er desnoods mensen voor moeten heb
ben die niets anders behoeven te doen. Het is altijd
opnieuw zoeken naar antwoord op de vraag: Hoe kan
het nog beter? Nu stoot je trouwens bij een meer
jarenplanning ook op dingen, die je anders misschien
niet zo gemakkelijk zou zien. (Mevr. Visser-van den
Bos: De mensen van de afdelingen en de diensten
zullen zelf ongetwijfeld ook ideeën hebben, misschien
nog meer dan een efficiency-bureau. Aan bepaalde
dingen, die in de loop der jaren gegroeid zijn, kan
misschien iets veranderd worden.) (De Voorzitter:
Deze mensen stoppen hun ideeën wel in de ideeënbus.)
(Mevr. Visser-van den Bos: Ja? Gebeurt dat?) (De
Voorzitter: Ja, en of! En die ideeën worden beloond
ook.) Ja, we hebben al lang zo'n ideeënbus. Daar rolt
wel eens wat uit. Niet zo veel, maar over het hele
jaar genomen, komen toch altijd wel enige tientallen
ideeën naar voren die beloond worden.
Er is gevraagd, of er ook spanningen zullen optre
den tussen Stadhuis en diensten. Dat zal in het geval
van het onderzoek met betrekking tot Openbare Wer
ken enz. misschien even het geval geweest zijn, maar
dat behoeft niet altijd zo te zijn. (Mevr. Brandenburg-
Sjoerdsina: Dat heb ik niet gezegd.) Ik heb hier een
aantekening, dat U het over de verhouding tussen het
Stadhuis en de diensten had. (Mevr. Brandenb/urg-
Sjoerdsma: Ik heb gezegd, dat je, als je een dienst
onderzoekt, ontdekt, dat overal de verbindingen lig
gen, dus dat je bij het Stadhuis niet kunt ophouden,
omdat je dan vanzelf tot in andere takken van dienst
doordringt. Over spanningen heb ik niet gesproken.)
(De heer Van Haaren: Het is opvallend, dat U het
zo hebt geïnterpreteerd.) Dat is wel wat begrijpelijk,
hoor!
Dan heeft dc heer Van Haaren gesproken over vraag
16: Waar zullen de besnoeiingen vallen? Ik dacht, dat
we er verstandig aan doen die besnoeiingen voorname
lijk te plaatsen in het kader van de gehele ontwikke
ling in de komende jaren van de art. 12-procedure.
M.a.w. ik zou er nu liever niet te veel over willen
spreken; m.i. zijn we dan net iets te vroeg. Maar ik
ben het volkomen met de heer Van Haaren eens, dat
we er voor komen te staan.
De Voorzitter: Het zeer principiële punt, dat wij als
uitgangspunt nemen er zal in de plenaire zitting ook
stellig over gepraat worden is, dat de Raad het
vorig jaar, zij het met een kleine meerderheid, de uit
spraak heeft gedaan, dat wij vooralsnog koersen op
de lijn: ongewijzigd beleid. Ik ben blij, dat de heer
Miedema dit zopas ook een juist uitgangspunt vond;
de begroting is op die basis opgesteld; het staat ook
in de stukken en het zal de Raad gebleken zijn, dat
wij de zaak kritisch hebben bekeken. De eerste grote
lijn is dus: ongewijzigd beleid. De tweede grote lijn
wordt: het samenvatten, het concretiseren en het ver
talen in bedragen van de structureel verstorende fac
toren. Want dat wordt de basis voor een uitkering op
grond van art. 12 van de Financiële verhoudingswet.
We hebben dus aan de ene kant het tekort op basis
..ongewijzigd beleid" en aan de andere kant wat de over
heid erkent als structureel verstorende factoren. We
moeten er rekening mee houden - dat is in alle art.
12-gemeenten het geval dat het bedrag, dat die er
kenning oplevert, zeker niet gelijk zal zijn aan ons te
kort. Pas als de uitkering is vastgesteld en om het
heel populair te zeggen het gat bekend is, zullen we
ons erop moeten beraden, hoe we de problematiek die
daarmee verband houdt, oplossen. Daaromtrent heeft
Weth. De Jong in feite gelijk, dat we er op dit moment
niet over moeten spreken; daar worden we volgend
jaar in de loop van de zomer met de neus op
gedrukt. Dan hopen wij U te kunnen overleggen een
nota voor een aantal jaren ongewijzigd beleid en dan
hebben Raad en College een stuk in handen, aan de
7>Z3
hand waarvan ze gedocumenteerd kunnen praten over
het beleid met betrekking tot de opvulling van het gat.
(De heer Van Haaren: Ik ben blij, dat U dat zegt,
want je hoort toch ook wel, in de wandelgangen enz.,
dat dat gat helemaal niet zo erg is; als je art. 12-ge
meente bent, komt dat wel goed. Maar daar is natuur
lijk geen sprake van. Want dan komt het rode pot
lood.) De illusie, dat het dan wel goed komt, moeten
we ons niet maken, want dat zou ons heel zuur op
breken. En dat weet het College ook wel. Daarom be
schreef ik zo juist de gang van zaken en het beleid,
dat we zullen moeten voeren, of we willen of niet. We
moeten wel dat zou ik de heer Van Haaren ook met
klem willen vragen -de door mij geschetste volgorde
aanhouden. Dat is in ons eigen belang. (De heer Van
Haaren: Ik wil er graag nog over denken.) Dat is
prima; het is ook alleen maar een advies dat ik geef.
De heer De Jong (weth.): De heer Van Haaren
heeft gewezen op het feit, dat onder 19 de klem ge
legd wordt op het onderwijs en dat hij de nadruk
meer op verkeersvoorzieningen zou willen zien gelegd.
Als hij de meerjarenplanning straks onder ogen krijgt,
dan ziet hij, dat de belangrijke punten er beter uit
springen dan tot dusver. Dan komen onderwijs, ver
keersvoorzieningen of wat dan ook voor punten uit
het beleid aan de orde. Maar ik geloof, dat de heer
Van Haaren hier meer een verschil van mening heeft
met de vragensteller dan met het College.
De heer Van Haaren vroeg, of de Gemeente geen
risico's loopt bij het verlenen van garanties voor het
bouwen van bijv. een service-flat. Als U de grote ob
jecten in de woningbouw waar garanties voor worden
verleend, stuk voor stuk nagaat, zult U zien, dat er
hier en daar wel eens een klein risico in zit, maar ik
zou veel meer willen letten op het effect dat wij kun
nen bereiken, als wij ons garant stellen voor instel
lingen die zelf de garanties niet beschikbaar hebben,
maar doordat ze de garanties krijgen, het werk juist
van de grond kunnen brengen. Nu moeten we ons ech
ter bij het verlenen van garanties wel terdege afvra
gen, of de garantstelling voldoende verantwoord is.
Is de zaak rendabel of lopen we er inderdaad risico
mee? Soms is de garantstelling haast meer een for
maliteit. In de gewone woningbouw hebben we het
zelfde risico, maar gezien het feit, dat de inflatiefac
tor juist in de woningbouw steeds weer leidt tot ver
groting van de waarde van het onderpand, acht ik
daar weinig risico's aanwezig. (De heer De Vries:
Geldt voor het rentepercentage met betrekking tot de
garanties een verlaagd tarief Het rentepercentage
hangt af van de marktsituatie op het moment dat de
garantie gevraagd wordt. We hebben ook een over
zicht bij de stukken gelegd, waaruit blijkt, dat het
risico voor het Rijk 50 pet. bedraagt en ook 50 pet.
voor de Gemeente. (De Voorzitter: Niet alle garan
ties zijn op fifty-fifty basis.) Nee. Bij premiebouw is
dat wel het geval, maar bij andere garanties behoeft
dat bepaald niet altijd zo te zijn. Bij de opzet van een
plan is in de regel al sprake van een bepaalde ver
deling van het risico tussen Rijk en Gemeente. Bij de
stukken is een overzicht overgelegd, waarin de bedra
gen der garanties en ook de rentepercentages zijn ge
noemd. Ik heb het hele schema nog eens even door
genomen en dan kom ik tot de conclusie, dat bij het
afwegen van de positieve bijdrage die aan de gemeen
schap verleend kan worden, tegen het risico dat de
Gemeente neemt, de balans toch wel in het voordeel
van genoemde bijdrage doorslaat.
De heer Heidinga vraagt bij punt 20, of bevriezing
in bepaalde sectoren en van bepaalde posten ook eigen
lijk al niet van hogerhand enigszins gebeurt. Inderdaad
hebben we in het kader van de begroting 1972 hier en
daar al iets van die bevriezingen meegemaakt. Ik her
inner bijv. aan datgene wat in de begroting staat m.b.t.
het personeel van de Schooladviesdienst en wat G.S.
ons daarvoor beschikbaar hebben gesteld. G.S. hebben
duidelijk gezegd: „Voor al het personeel dat U op de
begroting hebt staan, wijzen wij U geen gelden toe.
Bevries deze zaak maar; verder dan tot zo- en zover
gaan wij niet. Houd daar rekening mee." Over het
algemeen echter is er toch niet zo veel bevroren. Wat
het aangaan van nieuwe taken betreft (in 1972 waren
we nog wel een klein beetje zelf baas, hoewel toch ook