16
as sadanich, mar as wenningwetwenningen boud wur-
de. Nei myn bitinken soene dizze flats boud wurde
moatte as wenningen foar minsken op jierren om
dizze groep minsken yn 'e mjitte to kommen. Soe de
Wethalder dêr hwat ynformaesje oer jaen wolle?
De heer Van Haaren: Graag zou ik even iets wil
len zeggen over vraag 12, ter aanvulling van wat
mevr. Brandenburg opmerkte. Ik dacht, dat deze
vraag vooral sloeg op allerhande nieuwbouwpanden
die klaar zijn gekomen en veel te hoog in huur zijn.
Maar ook de Gemeente heeft woningen die leeg ko
men misschien een ander probleem en daar kan
de Gemeente natuurlijk wel wat aan doen. Te dien
aanzien is ze zonder meer baas in eigen huis en in
dezen kan ze dus bevorderen, dat die huizen altijd
hun woonfunctie houden door ze wat op te knappen,
de bestemming steeds heel duidelijk naar voren te
brengen, ze niet te gauw dicht te spijkeren en vooral
de huur zo laag mogelijk te houden.
Mevr. Visser-van den Bos: Iets over vraag 11. Kan
men op elk huis, van welke huurprijs het ook is, huur
subsidie krijgen? Of wordt voor een huis, waarvan de
huurprijs boven de f 300,ligt, geen huursubsidie ge
geven? Zo luidde althans mijn informatie.
De heer Heidinga: Onder 1 staat, dat Leeuwarden
de gelegenheid krijgt de opgelopen achterstand in de
woningbouw in te halen. Dat is een prachtig perspec
tief. Nu wilde ik daar eigenlijk iets aan vastknopen,
wat misschien bij afd. II had gehoord, maar toen wist
ik het nog niet. Dit is een heel gevoelige materie.
Ik heb heel kort geleden gehoord, dat er een gedeelte
van Aldlan-oost nog niet bouwrijp is, terwijl daar in
de bouwstroom straks zal moeten worden gebouwd. De
Wethouder knikt; dus hij weet het wel; het is dus ook
nog waar. Dat kan, voordat we het in de gaten hebben,
weer tot complicaties leiden die de woningbouw doen
stagneren, en het kan tot grote financiële complica
ties leiden, omdat op een bepaalde tijd die bouwstroom
abrupt zal moeten worden afgebroken. Ik vind deze
zaak zo bijzonder belangrijk, dat ik toch wel zou wil
len opmerken, dat wij als Gemeente het uiterste zul
len moeten doen om die stagnatie te verhinderen. Ik
wens U sterkte om dat te bereiken.
Onder 2 staat in het antwoord, dat de uiteindelijke
beslissing voor de door de corporaties voorgenomen
bouwplannen voor woningwet- en premiewoningen bij
de Raad ligt, maar dat is natuurlijk alleen maar een
financiële kwestie. De Raad moet de financiën beschik
baar stellen. Maar anders heeft de Raad ook niets te
zeggen. De Raad zou op een bepaald moment kunnen
zeggen: Wij geven onze financiële medewerking niet,
maar als B. en W. bij de Raad komen, dan heeft de
Minister de plannen al aanvaard en is het voor de
Raad bijzonder moeilijk dan nog te zeggen: Dat doen
wij niet. Dat is een vrijwel theoretische zaak.
Het heeft mij, wat vraag 5 betreft, bijzonder goed
gedaan, dat mevr. Brandenburg principieel doordenkt.
Ze heeft n.l. goed gesteld, dat, als wij op de geweste
lijke toer zijn en dat zijn wij wij daar de volle
dige consequenties van moeten aanvaarden. U is nogal
een voorvechter voor de gewestelijke activiteiten, mijn
heer de Voorzitter, maar als men dat wil zijn, wel, dan
dwars door alles heen, hè Dan moeten wij Stiens,
Hardegarijp, Weidum, Menaldum en Engelum, die alle
al massa's woningen bouwen, niet frustreren en hun
woningbouw „kapot" maken, doordat wij de woning
bouw zo aanwakkeren. Dat is toch niet consequent.
Wij hebben ons ervoor opgeworpen, dat wij alle moge
lijke dingen met de nabuurgemeenten moeten behande
len; wij moeten elkaar opvangen, elkaar steunen.
Wel, hier is nu een punt, om dat dan daarbij maar te
doen. Pak het maar aan! En dan moeten wij onze
woningbouw drastisch inkrimpen, want de woning
bouw in de dorpen zou stagneren door de woningbouw
van Leeuwarden; dat is, dacht ik, nogal duidelijk!
(Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Het kan ook an
dersom. Het kan ook zijn, dat zij inkrimpen, omdat wij
dat graag willen.) Geen sprake van!
Dan vraag 7. Die is eigenlijk niet goed gesteld. Ik
heb het niet gedaan; ik heb niet één vraag gesteld.
Er staat: „Acht het College het sociaal verdedigbaar,
dat minderdraagkrachtigen niet meer in aanmerking
komen voor nieuwe woningwetwoningen enz. Maar
die vraag had eigenlijk moeten luiden: „Acht het Col
lege het sociaal verdedigbaar, dat meerdraagkrachti-
gen in goedkope woningwetwoningen blijven zitten?"
Dat is het punt waar wij al jaren mee te doen hebben.
En mede daaruit is de moeilijkheid in kwestie voort
gekomen. Dat de situatie die is ontstaan, ook door het
College moeilijk verdedigbaar wordt gevonden, ligt
voor de hand. Dat vind iedereen. Maar het College
heeft gewoon de mogelijkheid niet om er iets aan te
doen.
De heer De Jong (weth.): Mevr. Brandenburg zag
een zekere relatie tussen de vragen 1, 5 en 12 (het
inlopen van de achterstand, het overleg met de om
ringende gemeenten en de leegstand). Zij heeft gezegd,
dat die problemen eigenlijk eens in intergemeentelijk
verband bekeken moesten worden. Ik dacht, dat wij
bij het aanvaarden van de grondgedachte van de ge
westvorming voor het lichte gewest Leeuwarden als
een van de meest belangrijke punten het probleem van
de ruimtelijke ordening hebben aangemerkt, ook in het
rapport. En ik dacht, dat de problemen, die mevr.
Brandenburg aan dc orde heeft gesteld: woningbouw
en het op elkaar afstemmen van de uitbreidingsplan
nen, straks in het kader van het lichte gewest in dis
cussie komen. Het is een licht gewest en het zal direct
wel niet zo intensief gebeuren, maar ik stel mij toch
voor, dat dit wel vragen zijn, waar je tegen op loopt.
Nu noemde mevr. Brandenburg behalve Leeuwardera-
deel ook Tietjerksteradeel, maar Tietjerksteradeel
doet niet mee in het lichte gewest. Dan loop je dus di
rect al weer tegen het probleem aan, dat wat je als ge
meenten die er ten nauwste bij betrokken zijn, geza
menlijk zou moeten gaan bekijken, niet gezamenlijk
kunt bekijken (Idaarderadeel doet ook niet mee). Ik
ben het overigens wel met mevr. Brandenburg eens,
dat wij deze materie in dit verband aan een verder
onderzoek en aan bespreking zullen moeten onderwer
pen. Dat zou misschien niet zo plezierig kunnen zijn
voor één of meer partners, maar juist nu het verzadi
gingspunt in de bouw dichterbij komt, geloof ik, dat
het toch verstandig is. Ik geloof, dat je dan in elk
geval het probleem eens onder ogen moet zien. Of het
direct zo'n vaart zal lopen, dat je kunt zeggen, dat er
ook beleidsbeslissingen uit voortkomen, weet ik nog
niet, maar dan hebben we in elk geval niet blindelings
gehandeld, die zaak tijdig bezien. Dat zou ik er per
soonlijk van willen zeggen. Overigens is het probleem,
dat mevr. Brandenburg heeft aangesneden, niet één,
twee, drie op te lossen, maar dat weet zij zelf ook wel.
Ik ben het echter met haar eens, dat je tegen
de door haar gestelde vragen op loopt. Of wij
een initiatief moeten nemen Ik dacht, dat wij al
een initiatief genomen hadden t.a.v. deze problematiek.
Ik herinner eraan, dat de Voorzitter steeds weer op
burgemeestersniveau heeft getracht de gemeenten bij
elkaar te krijgen, omdat er zoveel problemen zijn,
waarmee we gemeenschappelijk te maken hebben.
(Mevr. Brancleiiburg-SjoerdsmaHet gaat mij niet om
dat lichte gewest; dat betrekt de heer Heidinga er
even bij. Het gaat mij erom, dat wij met Leeuwardera-
deel en Tietjerksteradeel één woon-werkgebied zijn.)
De Voorzitter: Laten wij beginnen te stellen, dat
het aan de ene kant eigenlijk onverantwoord is, dat
er op dit ogenblik niet een zuivere afstemming van
het beleid van Leeuwarden en de diverse omliggende
gemeenten is ten opzichte van eikaars woningbouw
programma, dat men zo los van elkaar woningbouw
programma's opstelt en uitwerkt. Tegelijkertijd zo
reëel moeten we zijn; U wilt dat ook wel en wij moe
ten dat ook is dit het moeilijkste punt om op dit
moment met elkaar te bespreken. Iedereen voelt dat
Ik kan U verzekeren, dat ook in de gesprekken die
met de omliggende gemeenten hebben plaats gehad
over een eventuele gewestvorming in welke vorm
dan ook allen het erover eens waren, dat van de
onderwerpen die het eerst in aanmerking zouden ko
men voor overleg, het woningbouwprogramma no. 1 is.
Want uiteindelijk heeft een ieder er belang bij; nie
mand heeft er belang bij, dat je iets doet waar je later
enorm spijt van zou kunnen krijgen. Ik geloof dus ook,
dat, als wij vorm kunnen geven aan welke wijze van
samenspel dan ook, de woningbouw één van de eerste
punten behoort te zijn, ten aanzien waarvan overleg
dient te worden gevoerd, welke consequenties dit dan
ook heeft, mijnheer Heidinga. Als er inderdaad een te
veel zou dreigen wie zich zou moeten beperken, laat
ik maar even daar dan lijkt het evident, dat je moet
overleggen. Dat is één facet van de zaak en U zult
het stellig daarmee eens zijn. Het tweede facet is, dat
het niet zo is, dat er op dit ogenblik totaal niets aan
overleg terzake gebeurt. Er zijn in provinciaal verband
wel degelijk gesprekken over woningbouwprogramma's
in de verschillende gemeenten. En ook het Ministerie
van Volkshuisvesting en het Provinciaal Bestuur heb
ben op bepaalde punten invloed mag ik het zo noe
men op datgene wat in de gemeenten gebeurt. En
het is ons bekend, dat men van die kant wel degelijk
aandacht aan de problematiek schenkt. Maar het zou
veel beter zijn, dat de gemeenten zelf met elkaar zouden
gaan overleggen.
Nu mijn laatste opmerking. Ik heb enige twijfel ik
tracht mij heel precies uit te drukken, om elk mis
verstand te vooiKomen or het in dit stadium erg
zinvol zou zijn, dat Leeuwarden het initiatief tot een
gesprek met de omringende gemeenten over het wo
ningbouwprogramma neemt. Ik heb gisteren bij een
Depaaiüe gelegenheid in het kader van de woningbouw
nog gezegd, dat wij de verwachting hebben, dat de
problematiek, die zich op vrij veei plaatsen in den
lande voordoet, n.l. de spanning, dat de woningbouw
programma's niet meer op voldoende wijze zijn afge
stemd op de directe behoefte, waarschijnlijk niet op
korte termijn in Leeuwarden dreigt, omdat wij een
zekere achterstand hebben opgelopen. Maar tegelijker
tijd dat heb ik ook gezegd zullen wij wel heel
nauwlettend de vinger aan de pols moeten houden, op
dat ook wij, indien enigszins mogelijk, niet met dat pro
bleem te maken krijgen. Maar iedereen weet, dat de
ontwikkeling in haar totaliteit en nu neem ik Leeu
warden en de omringende gemeenten samen zodanig
is, dat wij ons wel enige zorg moeten maken. Dat is
reëel. En dan zou het gesprek vandaag-aan-de-dag,
als je een groep bijeen zou roepen, heel simpel de
vraag moeten inhouden: Wie stopt zijn woningbouw
programma of remt het af? Dat zal gewoon de prak
tijk zijn. En ik geloof, dat het op dit moment ik
vind het jammer, dat ik het moet zeggen, maar ik zou
het irreëel vinden het anders te stellen niet erg zin
vol zou zijn, dat Leeuwarden het initiatief tot een der
gelijk gesprek zou nemen. (Mevr. Brandenburg-
Sjoerclsma: U bedoelt, dat de brokken eerst beter
zichtbaar moeten worden, voordat men bereid is te
overleggen?) (De heer Heidinga: De Voorzitter be
doelt, dat wij onze achterstand moeten inhalen.) (Mevr.
Brandenburg-Sjoerdsma: Ja, wij moeten natuurlijk
onze achterstand inhalen, maar ik heb ook het idee,
dat wij graag willen, dat de mensen die wij uit het
Westen proberen aan te trekken en die hier gaan wer
ken, een huis in onze gemeente nemen.) Dat is onze
bedoeling. Maar die mensen tillen veel minder zwaar
aan 15 km buiten de stad wonen dan wij, die hier wo
nen, en dan wij van hen veronderstellen. Het is, geloof
ik, ook wel de praktijk tot nu toe. Zij hebben geen band
met Leeuwarden en ze moeten toch iets nieuws op
bouwen. Ze zullen zonder bezwaar in de omgeving van
Leeuwarden gaan wonen, als er geen huis in Leeu
warden is, dat hun aan staat. In Holland tel
len afstanden veel minder; ik geloof, dat ze
veel eerder dan wij denken geneigd zijn om
toch op 15 km afstand van Leeuwarden te gaan zitten.
Maar dat is een ander probleem. (Mevr. Brandenburg-
•Sjoerdsma: U zei: Het probleem van de leegstand
(dat we wel huizen hebben, maar geen mensen daar
voor) zal hier niet zo gauw spelen, omdat wij een ach
terstand in te halen hebben.) Wij hebben in de afge
lopen jaren een woningbouwprogramma met heel wei
nig woningen gehad; dat is duidelijk. (Mevr. Branden-
burg-Sjoerdsma: Ja, dat is ook zo, maar het gaat
er niet om, dat wij huizen bouwen; er moeten ook
mensen in; ik ben dus bang, dat de mensen, die wij
uit het Westen aantrekken, niet zullen denken, zoals wij
wel graag zouden willen, dat ze denken.) Er bestaat
tussen U en mij een meningsverschil. Ik heb van mijn
kant stellig niet gezegd, dat wij een beleid voeren, dat
als voorwaarde stelt, dat de mensen die hier werken
laten we de mensen die hier komen vanwege de
spreiding der rijksdiensten maar als voorbeeld nemen;
de Giro geeft een duidelijk voorbeeld hoe de ontwikke
ling is ook in Leeuwarden moeten wonen. Ik heb
persoonlijk stellig de indruk (en op grond van de ge
sprekken die we er vaak over hebben gehad, meen ik,
dat het hele College er zo over denkt), dat wij toch
voorop willen stellen, dat de mensen daar moeten wo
nen, waar ze zelf het liefst willen wonen. (Mevr.
Brandenburg-Sjoerdsma: Dat ben ik met U eens.)
Maar heel wat anders is, dat men de afgelopen jaren
helaas geen reële keus kon maken, omdat wij achter
stand hadden, zowel kwantitatief als in de variatie in
ons huizenbestand. Waar wij aan werken is niet om
a tort et a travers de mensen in Leeuwarden te laten
wonen; wij maken echter vrij dikwijls mee, mevr.
Brandenburg, dat de mensen tegen ons zeggen: Wij
zouden bij voorkeur in Leeuwarden willen wonen, maar
wij kunnen hier het huis niet vinden dat wij graag
willen hebben. En dan is het onze plicht tegenover die
mensen dat probleem op te lossen. In dit stadium moe
ten wij deze zaak rond hebben. Daar hebt U ook de
sleutel tot het probleem. En we zijn er op het ogenblik
gelukkig heel snel mee bezig die zaak rond te krijgen.
En dè.n zijn wij altijd ,,in" om met de omringende ge
meenten want dat is reëel te praten over wat er
in Leeuwarden met omgeving gebouwd wordt. Maar ik
geloof, dat, als wij op dit moment het probleem van
onze kant in discussie zouden brengen, de omringende
gemeenten zouden zeggen ik heb enige twijfel, of
ik het zo moet stellen, omdat je het risico loopt, dat
het verkeerd via de pers in die gemeenten terecht
komt Fijn Leeuwarden, dat U met ons komt pra
ten; wilt U niet zo hard werken om Uw gevarieerd
woningbouwprogramma los te krijgen? Wij hebben
immers al honderden huizen en wij zijn toch al bezig
om de mensen die in Leeuwarden werken, te laten wo
nen. Hier hebt U nu de problematiek waarvoor we in
wezen staan. Ik geloof, dat wij bepaald moeten zor
gen, dat wij een goed gevarieerd woningbestand
opbouwen, zodat iedereen, die graag in Leeu
warden wil wonen, dat ook kan. Van dit Ge
meentebestuur zult U stellig niet horen en
zeker niet van B. en W. dat wij hier een
beleid voeren, dat de voorwaarde stelt, dat de mensen
die hier werken, hier ook beslist moeten wonen. Ik
hoop, dat ik duidelijk ben geweest. (Mevr. Branden-
burg-Sjoerdsma: Dat de mensen hier niet beslist moe
ten wonen, daar zijn we het wel over eens het is
inderdaad zoals U zegt: men had ook geen keus
maar wij willen graag, dat de keus voor de mensen
ruimer wordt en dan hopen we, dat ze ook eens voor
Leeuwarden kiezen.) Het is goed, dat wij deze discus
sie hebben. Ik wil geen verwijt aan de pers richten
dat zou mij ook niet passen maar het is een inge
wikkelde, moeilijke materie en deze dingen komen
soms dat is in het verleden ook enkele keren ge
beurd toch wat vervelend over. Wij bouwen echt
aan een goed overleg met de ons omringende gemeen
ten; ik hecht daar enorm aan en dat doet het hele
College, maar doordat de dingen toch soms wat gepro
nonceerd overkomen, moeten wij vaak iets incasseren
als: „Wat zeggen die mooie verhalen van Leeuwar
den? want lees maar die en die krant; daar staat
weer in, datenz. Daarom was ik zojuist wat
voorzichtig en mogelijk wat aarzelend in het benade
ren van het probleem, dat U, mevr. Brandenburg
overigens heel terecht hier op tafel legt. En ik ben
misschien daardoor ook wat uitvoerig geweest.
De heer De Jong (weth.): Nog even iets ter aan
vulling. De Provinciale Adviescommissie heeft ons in
tussen voor 1973 1402 woningen toegewezen en die
heeft ook wel met de vragen, waarmee mevr. Bran
denburg naar voren kwam, rekening gehouden. Ook
aan de vraag: „Kan Leeuwarden dit aantal wel heb
ben?" is ter dege aandacht besteed. Ik wil het wel
even specificeren: woningwetbouw 697, premie-corpo-
ratiebouw 400, overige woningen 305.
Dan kom ik bij de heer Miedema. Dy hat sein, dat
der hjir miskien in ljochtpuntsje is; hy praette doe
oer dy 800 wenningen, dêr't in soart proef mei nom-
men wurdt, sa as dat yn de bigreating foar Folks-
hüsfêsting stiet, wenningen, dy't maksimael f 150,