8
missies, raden, stuurgroepen en werkgroepen hebt, die
allemaal op de stoel van de deskundigen gaan zitten,
is werken onmogelijk. Ik zou een ontwikkeling als in
vraag 4 wordt gevraagd beangstigend vinden. Als
Kaau ben je afhankelijk van de deskundigheid van het
team, dat de zaken regelt en je moet dus je oor te
luisteren leggen om tot een afweging en een oordeel
te komen. Met het instellen van commissies, raden e.d.
ureigt de zaak ondoorzichtig te worden en dat vind ik
gevaarlijk. We zitten dan met een soort destructieve
amateurs die hun speelgoed op de grond gooien; en
de ambtenaren moeten dat dan maar weer opruimen,
ik voel persoonlijk niets voor uitbreiding van het on-
derwijsteam met raden en commissies. Het onderwijs
wordt in Leeuwarden, dacht ik, voldoende gewaar
borgd door het team dat wij op het ogenblik hebben,
door de onderwijscommissie die er is, en door alle ver
enigingen van ouders die het onderwijs mee moeten
dienen.
De heer Visser: Met de opmerkingen die zijn ge
maakt, kan ik mij in grote lijnen wel verenigen; dat
gelat ook voor hetgeen de heer Schaafsma heeft ge
zegd naar aanleiding van vraag 4.
In vraag I wordt gesteld, dat in de aanbiedings
brief over het onderwijs enkel een verwijzing staat
naar de vorige aanbiedingsbrief en de opmerking, dat
de financiële problemen steeds klemmender worden.
Dat vindt de vragensteller te beperkt. We zitten al
met een groot tekort in de onderwijssector en nieuwe
initiatieven die kosten altijd geld kunnen niet
gerealiseerd worden. Ik ben het daarom ook volledig
eens met het antwoord van het College.
Naar aanleiding van vraag 2 zou ik nog willen vra
gen of een grotere flexibiliteit gerealiseerd zou kun
nen worden binnen het raam van het huidige perso
neelsbestand. Wij zijn zo gelukkig geweest, dat we
dit jaar het personeelsbestand nog een beetje hebben
kunnen opvijzelen; er is toestemming gegeven voor
uitbreiding met enkele personeelsleden. (De heer Ten
Brug (weth.jBij de S.A.D. bedoelt U?) Ja.
De heer Van Haaren: Vraag 1 is door onze fractie
gesteld en wel omdat wij het onderwijs bijzonder be
langrijk vinden. Het is in deze Raad heel gewoon, dat
er verschrikkelijk lang gesproken wordt over aller
hande zaken, maar als het over onderwijs gaat de
vorige afdelingsvergadering was inderdaad erg lang
worden er plotseling vraagtekens bij geplaatst. Ik heb
de lange discussie dit voorjaar wel zinvol gevonden.
Wij hebben een heel stuk nuttige informatie gekregen.
Wat vraag 2 betreft, wij verwachten echt geen spec
taculaire resultaten, maar wij zouden wel willen zien,
dat er iets gebeurt aan de flexibiliteit. Wat betekent
nu in concreto de zin in het antwoord: „Wij zullen
deze ontwikkeling echter voor zover- mogelijk blijven
stimuleren."? Wat houdt dat in? Wat wordt daarmee
bedoeld? De heer Snel heeft al gevraagd naar de
her- en bijscholing van onderwijzend personeel.
Vraag 3 handelt over het contact van de school
met de ouders en omgekeerd. In het antwoord staat
o.a.„Wij hebben de indruk, dat vooral ten aanzien
van dé contacten van de scholen met de individuele
ouders van een geleidelijke voortuitgang sprake is.
Waarop is die indruk gebaseerd Kunt U daar iets
over zeggen? Bezoeken de Wethouder en zijn mede
werkers zelf wel eens ouderavonden of refereert U
zich geheel aan het oordeel van hoofden van scholen?
U stelt, dat naar Uw mening de Schoolraad goed func
tioneert. Maar de vraag is: Vindt de Schoolraad dat
zelf ook? Ik weet niet, of dat U bekend is, maar mis
schien hebt U daar wel eens naar geïnformeerd.
Iets over vraag 4. U antwoordt niet op de vraag, of
U de situatie (geen commissie van advies, geen raad
voor onderwijsaangelegenheden) voor de beleidsvor
ming gunstig vindt. Daar is wel naar gevraagd. Op
een raad voor onderwijsaangelegenheden kom ik straks
nog wel terug. In de raadscommissie voor het onder
wijs heb ik tot nu toe eigenlijk nog nooit gemerkt,
dat er over de inhoud van het onderwijs wordt gespro
ken (bijv.: Waarom heeft deze school dit leermiddel
nodig?). Welke zijn de in het antwoord genoemde
commissies met speciale opdrachten Het is misschien
heel dom, maar ik weet dat helemaal niet. Om welke
opdrachten gaat het? Hoe zijn die commissies samen
gesteld? Ik weet zelf ook nog niet hoe het anders
moet met de beleidsvorming, maar ik zou toch willen,
dat de Gemeente hier als bevoegd gezag meer aan
zou doen. Het klinkt vrij vaag, maar ik hoop me nog
meer in de materie in te werken om het van mijn kant
wat te kunnen concretiseren.
Dan nog iets over de aansluiting tussen kleuter- en
basisonderwijs (vraag 5). Dit is een belangrijk pro
bleem, dat onze voortdurende aandacht verdient. Daar
zal iedereen het over eens zijn. Ik dacht, dat de onder
wijzers en onderwijzeressen van kleuter- en basison
derwijs zich hier in de eerste plaats zelf mee zouden
moeten bemoeien, maar kan de Gemeente als school
bestuur bijv. via de Schooladviesdienst niet
trachten in deze ook invloed uit te oefenen op het on
derwijzend personeel? De Schooladviesdienst is over
belast; dat weten we allemaal. Maar zou het dan mis
schien niet mogelijk zijn een werkgroep voor de aan
sluiting kleuter- en basisonderwijs in het leven te roe
pen, een werkgroep bestaande uit medewerkers van
het kleuter -en basisonderwijs samen met bijv. iemand
van de S.A.D. (ik denk aan iemand als de heer Van
Eldert)
De heer Ten Brug (weth.)De vragen 2 en 5 ho
ren eigenlijk een beetje bijelkaar. Ik wil allereerst iets
zeggen over hetgeen de heer Schaafsma naar voren
heeft gebracht. Voor een deel heeft hij het grootste
gelijk van de wereld, maar dan toch ook maar voor
een deel. Er is inderdaad een grens aan de bemoeienis
sen van de overheid met het onderwijs wat de inhou
delijke kant betreft; daar moet je als overheid voor
zichtig opereren. Dat geldt uiteraard niet alleen voor
de overheid in zijn algemeenheid, maar ook voor de
overheid als schoolbestuur. Je kunt je, dacht ik, niet
alleen beperken tot de organisatorische opzet van het
onderwijs; je moet m.i. als overheid en als school
bestuur de ruimte scheppen waarbinnen verande
ringen van onderwijs, zo die gewenst worden in de
scholen en zo die in het algemeen gewenst geacht
worden -daarbij horen ook eventuele experimenten
waarvan geleerd kan worden kunnen plaats vinden.
Dan ben je niet meer helemaal neutraal, want als je
zegt, dat je ruimte moet scheppen voor een andere
aanpak dan tot op dit moment, dan ben je niet van
mening, dat de huidige aanpak de enig zaligmakende
is; dat moeten we natuurlijk duidelijk voor ogen heb
ben. Ik geloof, dat je nooit helemaal neutraal kunt
zijn, want ook als je vindt, dat de huidige aanpak de
enig zaligmakende is, heb je een keus gedaan. Dat
is mijn eerste opmerking. De tweede opmerking is,
dat het wettelijk kader waarin de gemeentebesturen
(als gemeentebesturen èn als schoolbesturen) en
schoolbesturen moeten werken, helaas heel weinig mo
gelijkheden biedt. De vrije marge is zeer gering. Ik
zou ook graag willen, dat er in de hele onderwijswet-
geving een sterkere decentralisatie van de onderwijs
aanpak zou plaats vinden. In de kringen van de V.N.G.
pleit men daar ook voor. Wij hebben ook duidelijk
stelling genomen in die richting toen het Gemeente
bestuur advies werd gevraagd over het inmiddels weer
ingetrokken voorontwerp van wet voor het kleuter
en basisonderwijs. Wij hebben toen ook duidelijk ge
pleit voor decentralisatie, meer bevoegdheden voor de
provinciale besturen en meer bevoegdheden voor de
gemeentebesturen, zodat er een grotere vrije marge
zou zijn voor de lokale behoefte; dat is een stuk al
gemene onderwijsbehoefte, maar toch ook aangepast
aan de lokale situatie. Maar die marge is op het
moment zeer beperkt. Ik denk alleen maar aan
de aansluiting van kleuter- en basisonderwijs op dit
moment; je kunt die scholen nu niet samenbrengen.
Al zou je ze op dit moment in hetzelfde gebouw on
derbrengen, dan moest je nog via twee lijnen werken
(de bouwvoorschriften voor een kleuterschool en die
voor een lagere school kloppen niet helemaal met el
kaar) het zou nog een hele toer zijn om dat te reali
seren. Nu wil ik niet zeggen ik geloof, dat dat een
vergissing is, die te veel gemaakt wordt dat de
aansluiting van kleuter- en basisonderwijs een zaak is
van een concentratie in één gebouw. Dat is maar een
uiterlijke vorm. Ik ben ervan overtuigd, dat de aan
sluiting evengoed kan zonder die concentratie.
9
Wat doen wij nu om te stimuleren, dat de vragen
die bij het kleuteronderwijs leven, overkomen bij het
basisonderwijs en omgekeerd? Wij vragen de S.A.D.
hier actief op te treden. De eerste aanleiding daartoe
was de speelleerklas op 6 openbare lagere scholen. (Het
is niet bij het experiment van de speelleerklas gebleven.)
Als gevolg daarvan kwamen vele vragen aan de orde.
We hebben toen ook bewust scholen gekozen en daar
bij de kleuterscholen betrokken die geacht konden
worden het overgrote deel van de leerlingen van de
betreffende lagere scholen te leveren, zodat je over de
zelfde kinderen zou kunnen praten en je de situatie in
de hoogste klas van de kleuterschool en de situatie
van dezelfde groep in de eerste klas van de lagere
school kon vergelijken. Dat is duidelijk het werk van
de S.A.D. en ik weet, dat er geregeld, ook vanuit de
visie van het lager onderwijs, besprekingen zijn van
de mensen van de S.A.D. met het kleuteronderwijs. Ik
ben het eens met degenen die hebben opgemerkt, dat
het belangrijk is of en in hoeverre alle veranderingen
en nieuwigheden verantwoord door het personeel zul
len kunnen worden opgevangen. Ik geloof, dat het
personeel zich er niet voor behoeft te schamen, als dat
niet helemaal luktdaar moeten informatie en bijscho
ling voor komen. Wij hebben er altijd van harte op
ingespeeld wanneer er van de zijde van het Algemeen
Pedagogisch Studiecentrum in samenwerking met de
Pedagogische Academie initiatieven werden genomen
om cursussen te organiseren zowel voor onderwijzers
van lagere scholen als voor kleuterleidsters. Het is mij
bekend het is een wat incidentele aanpak dat
men ook van rijkswege het belang van dergelijke cur
sussen heeft ingezien, en dat er op het ogenblik ge
werkt wordt op rijksniveau - aan de opzet van
een bijscholing van de onderwijskrachten i.v.m. ver
nieuwingen en veranderingen in het onderwijs. Eén
van de belangrijkste onderwerpen het voorontwerp
van wet is wel ingetrokken, maar men is blijkbaar
niet afgestapt van de gedachte, dat er een integratie
moet komen is de integratie van kleuter- en basison
derwijs. Ik heb dit gehoord van de delegatie die onlangs
hier was met Staatssecretaris Schelfhout. Ik vind het
bijzonder plezierig, dat men werkt aan een landelijke
bijscholingscursus. Wij zullen zeker stimuleren zo
als wij dat tot nu toe ook gedaan hebben t.a.v. cur
sussen van A.P.S. en Pedagogische Academie dat
het onderwijzend personeel een dergelijke cursus volgt.
Veel meer ruimte scheppen voor eventuele verande
ringen (en dat kan maar beperkt) en het meewerken
aan bijscholing kunnen we niet doen. Ik geef de heer
Schaafsma toe, dat er ook in de scholen heel wat moet
veranderen; de scholen moeten willen, de ouders moe
ten willen, er moet een goed contact zijn tussen de
ouders en de school. Wij hebben de indruk, dat er toch
wel een geleidelijke verbetering is in het contact tus
sen ouders en scholen, gezien de programma's van de
ouderavonden en ook gezien de heel sterke klassikale
contacten. Die informatie krijgen wij in eerste in
stantie in de Schoolraad waarin ook de oudercommis
sies zijn vertegenwoordigd; ik krijg die informatie ook
van de hoofden van scholen. Maar je zou m.i. die in
formatie ook de laatste tijd uit de peis hebben kunnen
halen. Als je ziet wat er de laatste tijd op de ouder
avonden aan de orde is en je zou dat vergelijken met het
geen een jaar of vijf terug op dergelijke avonden aan
de orde was, dan zijn er naar mijn gevoel belangrijke
verbeteringen te constateren.
De heer Van Haaren heeft gevraagd of de Wethou
der wel eens ouderavonden bezoekt. Ik moet zeggen,
dat ik dat niet doe. Het is onmogelijk dat bij te hou
den. Die vergaderingen worden wel op avond gehou
den, maar het aantal avonden dat ik beschikbaar heb,
is te beperkt. Als er iets bijzonders aan de hand is,
dan kom ik. Maar naar de normale ouderavonden ga
ik niet; als je naar één gaat, moet je natuurlijk naar
allemaal, want anders zou het gauw verkeerd worden
begrepen.
De heer Visser heeft nog even ingehaakt op vraag
1 en gezegd, dat wij toch zitten met grote financiële
moeilijkheden; volgens hem houdt de beperktheid van
het hoofdstuk Onderwijs in de aanbiedingsbrief ook
daarmee verband. De financiële moeilijkheden zijn er
inderdaad, maar die zijn er echt niet de directe oor
zaak van, dat wij hebben gemeend wat minder over
het onderwijs te moeten schrijven, laat staan minder
te doen. Wij zullen wel in belangrijke mate beperkt
worden in het nemen van initiatieven die geld kosten,
maar dat zal toch werkelijk niet betekenen, dat wij
op het terrein van het onderwijs stil gaan zitten; dat
hebben wij ook niet gedaan. Wij hebben ons gewoon
beperkt zoals wij in het antwoord hebben gesteld
i.v.m. de uitvoerige behandeling van dit onderwerp
een halfjaar geleden.
De flexibiliteit is inderdaad een kwestie van scholing
van de leerkrachten en de vraag is, wat de S.A.D. kan
doen. Ik moet eerlijk zeggen, dat het mij in hoge mate
verwondert, dat de S.A.D. met de geringe personeels
bezetting nog zoveel heeft kunnen doen. Het is niet de
personeelsbezetting die wij gedacht hadden en ook ge
pland hadden i.v.m. de omvang van de werkzaamhe
den van deze dienst. De S.A.D. kan op deze wijze ook
niet doorgaan; dat zou betekenen, dat de hele zaak in
de war raakt en men het fysiek niet langer aan kan.
We hebben al een kleine koerswijziging gemaakt; de
S.A.D. heeft besloten het vierde-klasse-onderzoek
aanvankelijk deed men een onderzoek in de eerste,
vierde en zesde klas te laten vervallen. Dat bete
kent, dat nu het volledige onderzoek voor openbaar en
bijzonder onderwijs op gelijk niveau kan gebeuren. Wij
weten uiteraard nog niet welke bezwaren het laten
vervallen van het onderzoek in de vierde klas met zich
mee brengt. Het voordeel van zo'n tussenonderzoek is,
dat je kan bekijken hoe het in de loop van de school
tijd met zo'n klas gaat en dat is van belang bij het
onderzoek in de zesde klas; helaas is er in ons huidige
onderwijsbestel een enorme scheidslijn tussen lager en
voortgezet onderwijs. Om reden van personeelsbezet
ting hebben wij het tussenonderzoek moeten laten
vallen.
De heer Van Haaren heeft mij gevraagd of naar
mijn mening de Schoolraad goed functioneert en ook
of ik weet wat de mening van de Schoolraad te dien
aanzien is. Ik heb het idee, dat de Schoolraad redelijk
functioneert. Wij nemen in die raad maar een vrij be
scheiden plaats in. De Wethouder is niet voorzitter
van deze raad. Op zichzelf is het, dacht ik, een goede
zaak, dat de Schoolraad door een van de leden van de
oudercommissies wordt voorgezeten. Men heeft wel
moeten wennen aan de werkzaamheden van de School
raad; men had wat tijd nodig zich in te werken en
het nodige inzicht te krijgen. Ik heb het idee, dat de
Schoolraad zich zo langzamerhand wel zal kunnen ont
wikkelen tot een belangrijk orgaan in het geheel van
het onderwijs. Ik moet zeggen, dat ik het persoonlijk
wel plezierig vind, dat deze raad er is. Het betekent,
dat je een forum hebt; je krijgt weerwerk en je krijgt
lastige vragen waarop moeilijk een antwoord te geven
is maar waardoor een gesprek ontstaat. De vertegen
woordigers van de oudercommissies, de schoolvereni
gingen, Volksonderwijs en Gemeente komen in de
Schoolraad tot een gesprek. Over bepaalde punten zijn
er natuurlijk ook gesprekken tussen het Gemeentebe
stuur en de onderwijsorganisaties; er zijn zaken die
de Schoolraad niet regarderen.
De heer Van Haaren heeft ook nog gevraagd welke
commissies er zo al zijn op het gebied van het onder
wijs. Allereerst wil ik de scholenbouw-commissies noe
men. Voor Bilgaard hebben we voor openbaar en bij
zonder onderwijs een gezamenlijk bouwplan opgezet.
In de commissie die daarvoor in het leven is geroepen,
worden ook de bouwplannen besproken voor school-
voorzieningen in het Westeinde. Het is op bestuurlijk
niveau een ontmoeting tussen openbaar en bijzonder
onderwijs en dat gaat plezierig. Eenzelfde soort com
missie is ingesteld voor 't Aldlan. Het gaat daarbij
niet om dezelfde schoolverenigingen, want in Leeu
warden-zuid heb je met een paar andere schoolvereni
gingen te maken. De commissie voor 't Aldlan is tot
de conclusie gekomen, dat het een goede zaak zou zijn
niet alleen samen te bouwen, maar ook zo compact
mogelijk te bouwen. Als je samen 14 lokalen nodig
hebt, zet die dan zo neer, dat je de overblijvende ruimte
maximaal kunt benutten. Dat kan misschien ook voor
de wijk, sociaal gezien, betekenis hebben. Het is ook
deze commissie geweest die gezegd heeft: Laten we
het Informatiebureau Scholenbouw inschakelen. In be
ginsel wordt voor het Westeinde in dezelfde richting
gedacht als voor 't Aldlkn; er wordt niet meer gedacht