17
16
ding was, dat, voordat het u.l.o. werd omgezet in het
m.a.v.o., de boeken gratis werden verstrekt en daarna
niet meer; de overgang was nogal groot. Die is wat
geleidelijker verlopen door het instellen van het boe
kenfonds. Ik geef toe, dat het ook bezwaren mee
brengt en rompslomp geeft, maar de ontwikkeling is
niet dusdanig, dat we moeten ophouden. Dat zie ik
niet. Ik krijg ook geen klachten die in die richting
wijzen.
De heer Schaafsma heeft een mooi verhaal gehou
den over de verkoop van de boeken na afloop van het
schooljaar. De gemiddelde prijs was toch wel de halve
prijs; dat zal de heer Schaafsma zich ook nog wel
herinneren. Ik heb althans nooit meer kunnen krijgen,
maar misschien was ik een slecht koopman. Als je
de centen die die boeken opbrachten, dan mocht hou
den, dan gaf dat de ouders natuurlijk in feite niets;
dan zijn ze nu voordeliger uit.
Hoe de leerlingen met de boeken omspringen, hangt
ook af van de leiding van de school. Wanneer de boe
ken slecht behandeld worden, treedt de schoolleiding
op en neemt de nodige maatregelen; dat weet ik. Dat
moet er wel bij, want anders kom je met de 30 pet.
gedurende 4 jaar niet uit.
Maar er zit een bezwaar aan boeken uit het boeken
fonds. Je mag er blijkbaar geen aantekeningen in ma
ken; kennelijk mag een ander die aantekeningen niet
hebben. Ik ben het daar niet mee eens. Zolang je
geen repetities overneemt, is er m.i. niets aan de hand.
Ik zie dus op dit moment geen directe aanleiding
met het boekenfonds te stoppen. Ik krijg ook niet uit
kringen van de ouders opmerkingen in die richting.
Gezien het vrij hoge deelname-percentage blijkt, dat
men deze voorziening wel waardeert.
Par. 4b, Bijzonder voortgezet onderwijs.
De heer Buising: Ik geloof, dat we met voldoening
kunnen vaststellen, dat er althans aan een deel van
onze wensen zoals wij die o.a. vorig jaar geformuleerd
hebben, tegemoet is gekomen. Nu lees ik in het ant
woord op vraag 1 (hoger beroepsonderwijs): „Het zal
U inmiddels bekend zijn, dat de Minister toestemming
heeft gegeven om nog dit jaar bij wijze van cursus
met een beperkte B-opleiding aan het Gemeentelijk
Muziekinstituut te starten. Wij vertrouwen, dat in
het komende scholenplan de volledige B-opleiding zal
zijn opgenomen." Ik geloof, dat, als ik goed ben inge
licht, we daar zeker van kunnen zijn. (De heer Teil
Brug (weth.): Ja. Dit is het begin. Bij het scholen
plan gaat het om de volledige B-opleiding en niet om
een beperkte.)
Dan nog iets over de agogische academie. Ten aan
zien daarvan is Uw vertrouwen ook niet beschaamd
geworden. Ik heb in dit verband nog wel een vraag.
Wij krijgen die school, maar waar moet die worden
ondergebracht In welke richting denkt U met be
trekking tot de huisvesting?
U schrijft over de h.e.a.o., dat U wel enig vertrou
wen hebt, maar ik ben bang, dat ik dat niet helemaal
met U eens kan zijn. Ik vind, dat er in de Nota Noor
den des lands nogal vaag over geschreven is. Vooral
de binding met een eventuele universiteit vind ik eigen
lijk een addertje onder het gras. Wat komt er van de
h.e.a.o. terecht zolang de universiteit er nog niet is?
Ik kan mij natuurlijk wel vergissen en te pessimis
tisch zijn, maar dat hoor ik dan graag van U.
Dan nog iets over vraag 3 (overname door de Ge
meente van de Vakschool voor Detailhandel). In het
antwoord schrijft U: „Omtrent de ontwikkeling van
deze tak van onderwijs en van die van verwante on-
derwijstypen bestaan nog vrij veel onzekerheden. Met
het oog hierop is het overleg over overneming van de
School voor Detailhandel door de Gemeente voorlopig
even opgeschort." „Voorlopig even" is wel heel neu
traal en voorzichtig gesteld. Maar moeten wij daar nu
uit opmaken, dat de Gemeente niet zo gek veel voelt
voor overname van deze school
De heer Ten Brug (weth.)Ik ben het met de heer
Buising eens, dat wij verheugd kunnen zijn over het
geen gebeurd is met betrekking tot het hoger beroeps
onderwijs i.e. de muziek-pedagogische academie en de
agogische academie. De heer Buising vraagt waar we
de agogische academie willen onderbrengen. Het is
geen gemeentelijke maar een bijzondere school. De
eerste verantwoordelijkheid voor de huisvesting ligt
uiteraard bij het schoolbestuur. Wij zouden echter
een slecht Gemeentebestuur zijn wanneer we op ver
zoek van dat bestuur niet zouden helpen. Het bestuur
heeft al contact met ons gezocht. Wij zijn op dit mo
ment bezig een overzicht te maken van de behoeften
van het totale onderwijs; daarbij betrekken wij ook
de agogische academie, Ubbo Emmius en nog andere
onderwijsinstellingen. Als wij een overzicht hebben,
moeten wij bekijken welke ruimten er vrij zijn en welke
de meest reële en billijke verdeling zal zijn. Het is
dwaas een school onder te brengen in een gebouw dat
maar voor de helft voor die school nodig is, terwijl
een andere school in een te klein gebouw zit. Wij
beraden ons er dus over. Men zal in een noodgebouw
moeten starten, maar dat is tegenwoordig heel nor
maal; het Rijk geeft nu eenmaal niet direct een nieuw
gebouw voor zo'n school. Ik kan mij dat ook wel
voorstellen, want je moet afwachten hoe die zich
ontwikkelt.
Ik kan mij indenken, dat de tekst van de Nota Noor
den des lands aanleiding geeft tot pessimisme ten
aanzien van de h.e.a.o. Er zijn meer mensen pessimis
tisch met betrekking tot de onderwijsparagraaf. Ik ben
dat zelf niet, maar ik kan mij voorstellen, dat men met
betrekking tot de h.e.a.o. de conclusie trekt die de
heer Buising naar voren bracht.
Je kunt inderdaad die binding aan de universiteit
voor het Noorden des lands (op twee poten) als ver
tragende factor opvatten. Als je ervan uitgaat, dat
over de ontwikkeling van die universiteit eerst meer
bekend moet zijn en dat die eerst meer reëel moet zijn,
dan heb je het idee, dat de h.e.a.o. naar de toekomst
wordt verschoven. Dat zou onbillijk zijn, want van
elke school voor h.b.o. wordt gevraagd een goede bin
ding te krijgen met faculteiten die bij het onderwijs
aan de betreffende school aansluiten. (De heer Buising:
Maar de meeste faculteiten zijn ergens in den lande
aanwezig.) Wij hebben hierover ook met de Staats
secretaris gesproken. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik
tot de overtuiging ben gekomen, dat de meest sombere
uitleg die de heer Buising ook aan de Nota Noor
den des lands gaf niet de juiste is. We hebben ook
duidelijk afgesproken dat was een vraag over en
weer, ook in volle overeenstemming met de Staats
secretaris dat het gesprek over de h.e.a.o. nu voort
gezet moet worden. Ik vind de vooruitzichten minder
pessimistisch dan je uit de tekst van de nota zou kun
nen concluderen.
Door de komst van de agogische academie hebben
wij naast de lerarenopleiding Ubbo Emmius er een
mogelijkheid bij weer een aansluiting te zoeken met
de Groninger Universiteit. Wat de agogische academie
betreft, gaat het heel duidelijk om een aansluiting aan
de sociale faculteit en het is helemaal niet onmogelijk,
dat dit zal kunnen leiden tot een stukje sociale facul
teit (in het kader van de agogische academie) in Leeu
warden. Ook in dat opzicht is de komst van deze h.b.o.-
instelling zeer belangrijk.
Dan nog iets over de Vakschool voor Detailhandel.
Zoals wij er nu onder staan, lijkt ons een integratie
van de Vakschool voor Detailhandel en een m.e.a.o.
ideaal. In beginsel staat het Ministerie daar ook niet
afwijzend tegenover. Het is nog niet duidelijk hoe het
met die integratie moet. Daarom hebben wij een wat
afwachtende houding aangenomen en deze zaak nu
nog niet geregeld. Wij blijven via de normale lijnen
plaatsing op het scholenplan vragen. Bovendien zijn
er contacten tussen de Vakschool voor Detailhandel
en de bijzondere m.e.a.o. in Leeuwarden en het resul
taat daarvan wachten wij met belangstelling af. Mis
schien zijn er wel meer perspectieven voor een grotere
combinatie dan wij aanvankelijk dachten. Wij zouden
daar zeker niet afwijzend tegenover staan.
Par. 5, Wetenschappelijk onderwijs.
De heer Buising: Even iets over vraag 2 (studen
tenhuisvesting). U schrijft in het antwoord o.a.: „Dit
heeft inmiddels geleid tot de oprichting van een Stich
ting Studentenhuisvesting, die zeer onlangs een aan
vang met zijn werkzaamheden heeft gemaakt." Ik wil
graag weten waaruit die werkzaamheden bestaan. Be
perkt die Stichting Studentenhuisvesting zich alleen
tot huisvesting van studenten of zijn er ook andere
categorieën jongeren die eiivan mee kunnen profi
teren
De heer Ten Brug (weth.)Wij hebben een beetje
ten onrechte de vraagstelling gevolgd. Het gaat niet
om een Stichting Studentenhuisvesting maar om een
Stichting Jongerenhuisvesting. Het is heel plezierig,
dat deze zaak ruimer opgezet is.
De Stichting heeft reeds contacten gelegd met de
woningbouwcorporaties en de Gemeente over het wo-
ningbezit. Men is ook in eigen kring bezig de behoefte
te inventariseren en te bekijken wat gedaan kan wor
den. De Stichting wordt op het ogenblik nog wat ge
remd door reëel geldgebrek. Er zijn via contact van
de Gemeente en de Provincie gelden toegezegd uit de
zgn. C.R.M.-planpot, maar die gelden zijn nog niet
ontvangen. Maar het voorwerk gebeurt voor een be
langrijk deel door een functionaris van de Gemeente.
Dat kan wel met gesloten beurzen verlopen. Het voor
werk kan dus gedaan worden.
Par. 6, Onderwijs (diversen).
Algemeen.
De heer Snel: Ik heb een algemene vraag over dit
hoofdstuk. Is de Wethouder van plan om zijn collega
in Groningen te volgen en ook een brief te zenden aan
de partieel leerplichtigen om hen te wijzen op het be
lang van de vorming? U schrijft in het antwoord op
vraag 5, dat een aantal jeugdigen geneigd is zich aan
de partiële leerplicht te onttrekken. Dat is natuur
lijk heel jammer. Minister Bogaers heeft indertijd een
brief geschreven aan de bouwvakkers en die is heel
goed overgekomen. (Ik moet er direct bij zeggen, dat
Vondeling eens iets heeft gezegd tegen de bouwvak
kers dat minder goed is overgekomen.) Misschien zou
de Wethouder de partieel leerplichtigen die geneigd
zijn zich aan de vorming te onttrekken, kunnen mo
tiveren om toch aan de vorming deel te nemen.
De heer Schaaisma: Ik kan mij nauwelijks inden
ken, dat er nog een stimulans nodig is om de wer
kende jongeren naar het onderwijs toe te krijgen, als
ik het woeste gebrul over de partiële leerplicht de
laatste maanden tenminste heb kunnen volgen.
Kennelijk is het toch nodig. Ik vind dit weer één van
de dingen waarbij de overheid de zaken veel te ver
doordrijft. Als de jeugd de school verlaat verplicht
of niet verplicht en men zou haar dan als overheid
nog een of twee jaar recht op onderwijs kunnen geven,
dan zou dat m.i. een vrijheid moeten zijn die ze kan
nemen of laten. Dat zou een heleboel rompslomp
kunnen voorkomen. Ik vind deze hele doordrammerij
inzake de twee dagen partiële leerplicht, zoals die op
het ogenblik aan de gang is, in de eerste plaats een
financiële aderlating die tot niets leidt. We gaan een
hele groep jongeren verplichten naar school te gaan,
terwijl ze er geen zin in hebben; de jongeren die wel
naar school willen, komen toch wel. Juist uit de cur
sussen die beroepsgericht zijn, blijkt, dacht ik, wel, dat
men er belang bij heeft. Maar de hele rimram die er
nu omheen gemaakt wordt, is een stuk franje die al
leen maar geld kost.
De hear Jansma: It giet my om in groep learlingen
hwerfoar yn Ljouwert sa't it liket eins gjin ünder-
wiismooglikheden mear wêze sille; ik bidoel m.n. de
learlingen fan de l.t.s.-öfd. ynstrumintmeitsjen „fijn
metaal". Der wiene yn Ljouwert twa bidriuwen (Phi
lips en De Oude Delft) dy't in bidriuwsskoalle hiene.
Dêr krigen de jonges oanfoljend dei-ünderwiis; ien
dei nei skoalle en fjouwer dagen yn 'e praktyk (lear-
lingwêzen Bemetel). It liket der op, dat dat aenst
net mear mooglik is. (De heer Ten Brug (weth.):
Waarom zal die mogelijkheid er niet meer zijn?) Diz-
ze bidriuwen jowe de mooglikheit net mear; dêr liket
it alteast op. Hwannear ik dan yn it sin bring hwat
de Poarsitter yn de earste öfdielingsgearkomste sein
hat yn forban mei it oanlüken fan yndustry foar
Ljouwert -hy wie dêr huverich foar dan sjoch ik
dochs wol in sekere relaesje; wy moatte dit elemint
net forjitte. Miskien is it mooglik, dat der ek troch de
Gemeente oan wurke wurdt, dat dit soarte opliedingen
ek yn it ramt fan de yndustry bistean bliuwe kinne.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik heb er grote behoefte
aan mij aan te sluiten bij de woorden van de heer Snel
die de Wethouder vraagt enige ideeën uit te werken
om de jongelui die van hun recht op partiële leerplicht
geen gebruik maken, wel naar dat onderwijs toe te
krijgen. Het feit, dat ze er geen gebruik van maken,
is een bewijs temeer hoe hard ze het nodig hebben.
We moeten proberen het onderwijs aan te passen aan
de wensen en vooral aan de behoeften van deze jonge
mensen. Ik ben gewoon geschrokken van het betoog
van de heer Schaafsma die meent, dat het weggegooid
geld is. Dat moet mij beslist even van het hart. Ik
hoop ook werkelijk, dat men hier voortgaat op de
ingeslagen weg, probeert de ontbrekende mogelijkhe
den aan deze jonge mensen te verschaffen en er alles
aan doet hen naar deze opleidingen te krijgen.
De heer Ten Brug (weth.): Wij hebben een tijdje
geleden aan alle jongeren die in aanmerking komen
voor partieel onderwijs, een brief geschreven, waarin
wij hen hebben gewezen op de mogelijkheden die er in
het kader van de partiële leerplicht in Leeuwarden
zijn; daar hebben wij bijzondere aandacht voor ge
vraagd. Wij hebben van die brief geen belangrijk punt
gemaakt; anders had het wel in de krant gestaan. Ik
weet niet precies of mijn collega in Groningen mij ge
volgd heeft of dat hij een fase verder is. Uit de ant
woorden ojp de over dit onderwerp gestelde vragen is
het duidelijk, dat wij op dit moment nog niet een vol
ledig overzicht hebben hoe de kaarten liggen. Wij heb
ben alleen maar het vermoeden, dat de situatie ongun
stiger is geworden door de uitbreiding van de leer
plicht. Zodra wij er iets meer van weten, ben ik graag
bereid de jongeren die zich aan de leerplicht onttrek
ken, nog een brief te schrijven hoewel wij leerplicht
ambtenaren hebben die contact zoeken met die jon
geren en hun ouders. Een van de moeilijkheden is wel,
dat de sanctie eigenlijk ontbreekt. Je kunt niet verder
gaan dan extra aandacht vragen.
Ik kan niet zeggen, dat ik geschrokken ben van het
verhaal van de heer Schaafsma; daarvoor ken ik hem
te goed. Ik ben het echter niet volledig met hem eens.
Ik geloof wel, dat er een ander pimt aan vastzit. Het
blijkt, dat de zaak ingewikkelder is dan men aanvan
kelijk dacht. Men dacht, dat door een uitbreiding van
de leerplicht een groot aantal jongeren bij dat onder
wijs zou worden betrokken. Maar gebleken is, dat er
veel meer problemen aan de orde komen dan verwacht
werd. Ik geloof, dat wij er alles aan moeten doen om
deze jongeren bij het onderwijs en het vormingswerk
te betrekken. Dat is niet zo gemakkelijk. Er zijn vak
bekwame mensen mee bezig en die hebben het er ver
schrikkelijk moeilijk mee. Een deel van de jongeren is
niet meer op school en laten we eerlijk zijn die
waren dolblij, dat het verplicht naar school gaan voor
bij was. Ze hebben de eerste de beste gelegenheid aan
gegrepen om de school te verlaten. En dan werkt het
een beetje frustrerend voor hen wanneer er een ver
lenging van de leerplicht komt die hen verplicht tot
partieel onderwijs. Het is een wettelijke regeling waar
aan we ons niet kunnen onttrekken; de Gemeente heeft
in dezen een taak gekregen.
Mevr. Visser heeft gezegd, dat er alles aan gedaan
moet worden om de ontbrekende mogelijkheden te krij
gen; ik ben het daarmee eens. Het verhaal van de heer
Jansma in dit kader is voor mij nieuw. Ik geloof, dat
we er van gemeentewege goed aan zouden doen of
dat via mij moet of via de Wethouder van Economi
sche Zaken moet nog maar eens worden bekeken
te kijken hoe deze zaak in elkaar zit en of er iets aan
te doen is. Ik dacht overigens, dat we mogen consta
teren, dat we in Leeuwarden vrij uitgebreide mogelijk
heden hebben. Dat is ook wel gebleken uit de lijst die
bij de stukken ter inzage heeft gelegen.
De Voorzitter: Even een puntje van orde. We
schieten al aardig op en ik stel voor, dat we de twee
de koffiepauze dverslaan en hier een kopje koffie
drinken. Gaat U daarmee akkoord? Ja? Fijn, dan
gaan we verder met het volgende punt.