De heer De Vries (weth.): Ik meen dat de heer De Jong meer als diaken heeft gesproken dan als
raadslid. Ik vergeef hem dit graag, omdat hij deze zaak kennelijk een warm hart toedraagt. Dat doe ik
uiteraard ook. De positie, waarin wij zitten, noopt ons om de zaak "clean" te houden. Met dat "clean
houden" hebben wij geprobeerd de norm te vinden zoals wij die in de raadsbrief hebben aangegeven.
Mevrouw Van der Werf nodig ik graag uit om, zodra hier straks sprake is van de bekende rijksbij
drageregeling en wij als gemeente het beleid dus mee gaan bepalen, erover mee te gaan denken om de
bedoelde toetsingsnorm te ontwikkelen, waar CRM al vele jaren tevergeefs om blijkt te zoeken.
De Voorzitter: Ik stel voor de discussie af te sluiten. Er ligt een motie, getekend door de heer Jan-
sma en de heer Heere. Ik breng eerst deze motie in stemming.
De motie van de heren Jansma en Heere wordt bij handopsteken aangenomen met 18 tegen 17 stem
men.
De Voorzitter: Het voorstel van b. en w. wordt, als gevolg van het aannemen van de motie, niet
meer in stemming gebracht.
Mevrouw Zondag—Demes en de heren Pronk en Schaafsma verlaten hierna de vergadering.
Punten 28 t.e.m. 33 (bijlagen nos. 152, 146, 149, 150, 124 en 140).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 34 (bijlage no. 142).
Mevrouw Otsen: Voor ons ligt het antwoord dat het college wil geven op de brief van de groep
Vrouwen tegen Verkrachting. Het bevreemdt ons als fractie dat in dit kader de energiebesparing wordt
aangehaald. Wij vinden de betreffende zin in de raadsbrief eigenlijk een weinig gelukkige zin in dit
geheel. Wij hanteren dit argument ook niet als het gaat om extra verlichting bij de scholen ter voor
koming van vernieling of diefstal.
Of er verband bestaat tussen enerzijds de plaatsen waar verkrachtingen of aanrandingen gebeuren
en anderzijds het niet aanwezig zijn van voldoende verlichting, is mij niet bekend. Mijn vraag luidt
dan ook of nagegaan is of er verband tussen deze twee zaken bestaat. Als dit is nagegaan, dan lijkt het
mij juist als het college dit in het te geven antwoord vermeldt. Is het niet nagegaan, dan verzoek ik het
college om deze problematiek eens in de Commissie voor de Openbare Orde aan de orde te stellen.
Wellicht kan men ook in overleg treden met het Fiom en het maatschappelijk werk. Ik heb door mijn op
merkingen niet willen suggereren dat het college dit onderwerp niet serieus neemt, maar ik vind wel dat
het college zich gemakkelijk afmaakt van het antwoord en daarbij voorbijgaat aan het probleem dat
door deze groep naar voren is gebracht.
Mevrouw Van der Werf: In tegenstelling tot de laatste opmerking van mevrouw Otsen, vind ik wel
dat dit preadvies weinig serieus overkomt. Veel vrouwen hebben last van angstgevoelens voor verkrach
ting en durven 'savonds daarom niet de straat op te gaan. Zij worden in hun bewegingsvrijheid en daar
mee ook in hun onafhankelijkheid beperkt. De groep Vrouwen tegen Verkrachting doet twee serieuze
voorstellen. Er wordt dan gezegd dat binnen de huidige bezetting van de politie meer surveillance niet
mogelijk is en dat meer straatverlichting geen effect heeft, terwijl het bovendien in strijd is met de
energiebesparing. Dit wordt gesteld, zonder dat er ook maar een argumentatie aan ten grondslag ligt,
zonder dat er ook maar wordt ingegaan op de eventuele ervaringsgegevens, die mevrouw Otsen zonet
heeft genoemd. Dit alles maakt dat een en ander als weinig serieus op mij overkomt. Het preadvies vind
ik dan ook beneden de maat.
De Voorzitter: Ik wil allereerst zeggen dat ik het onzin vind dat wordt gezegd dat een en ander niet
serieus is genomen. Er is concreet antwoord gegeven op de vragen die ons zijn gesteld. Ik geef toe
dat men daar dan een langer verhaal "omheen kan draaien". U mag gerust weten dat dit eerst het geval
was, toen wij het ontwerp in b. en w. kregen. Wij hebben echter gezegd dat zo'n lang verhaal geen zin
had, omdat een en ander hierdoor alleen maar vager werd. Wij vonden dat wij een concreet antwoord
op de gestelde vragen moesten geven. Als men meer en betere verlichting wenst, dan betekent dit dat
men de straatverlichting in zijn geheel in die zin moet aanpassen. Men krijgt dan echter te maken met
de vraagstukken van energiebeperking. Daarop slaat de bijzin. Als u deze zin in het verband van de
37
raadsbrief minder juist vindt, dan kunt u de zin gerust schrappen. Er worden twee argumenten genoemd
in de raadsbrief en die argumenten liggen ten grondslag aan het antwoord. In dat verband wijs ik erop
dat de bijzin begint met het woordje "bovendien". Wij hebben bij de politie geen enkele indicatie dat
wij door te weinig verlichting soms helaas met deze inderdaad heel ernstige problematiek te maken krij
gen. Dat is een concreet gegeven. Ik wil u ook zeggen dat de ernstigste gevallen van verkrachting zel
den op straat plaatsvinden, maar eerder in huizen. In de tweede plaats kunnen wij de frequentie van de
surveillance op grond hiervan niet uitbreiden, hoe graag wij dat ook willen. Het is oneerlijk om te
schrijven dat wij hiervoor de surveillance zullen uitbreiden. Wij kunnen het ten eerste niet en ten
tweede zouden wij hiermee de schijn wekken alsof wij door dit middel iets tegen het probleem kunnen
doen. Ik vind het ook jammer dat wij geen betere maatregelen kunnen toepassen, maar ik kan het moei
lijk aanvaarden als men dit het cachet wil geven dat wij ons ervan hebben afgemaakt. Dit is zonder
meer niet juist. Overigens ben ik best bereid om dit punt nog eens bij de politie en in de Commissie
voor Openbare Orde ter sprake te brengen.
Mevrouw Van der Werf: Ik ben blij met die laatste toezegging. Ik zou graag willen dat de argumen
tatie, zoals die nu wordt gegeven, gewoon in de brief met het antwoord wordt vermeld. De mensen heb
ben dan inderdaad de indruk dat het niet een antwoord is dat alleen maar zegt dat het niet kan. Er moet
naar mijn mening duidelijk in de brief staan dat er geen verband is tussen donkere straten en plaatsen
waar verkrachtingen gebeuren.
Met betrekking tot de surveillance vraag ik mij nog dit af. Als er meer gegevens zouden zijn van
bepaalde plaatsen waar verkrachtingen vaker voorkomen - ik weet niet of dit verband er is -, dan zou
misschien een meer gerichte in plaats van geïntensiveerde surveillance effect kunnen hebben. Als er
geen verband is, dan heeft een meer gerichte surveillance natuurlijk ook geen effect. Ik zou in ieder
geval graag willen dat hetgeen de voorzitter nu naar voren heeft gebracht ook in het preadvies komt te
staan
Mevrouw Otsen: Ik wil de woorden van mevrouw Van der Werf ondersteunen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de nadere
toelichting van de voorzitter.
Punten 35 en 36 (bijlagen nos. 155 en 144).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 37 (bijlage no. 143).
Benoemen van een lid van de Raad voor Jeugdaangelegenheden
Voordracht van het Jeugd- en Jongerencentrum 't Vliet:
mevrouw M. Siebring te Leeuwarden.
Benoemd wordt de voorgedragene met 31 stemmen.
Mevrouw A. Willemsma—de Jong en de heer P.D. van der Wal vormden met de voorzitter het stembureau.
De Voorzitter sluit, om 24.15 uur, de vergadering.